ECLI:NL:HR:2005:AR5503

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/031HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoge Raad verwerpt cassatieberoep inzake alimentatie en wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot wijziging van alimentatie. De verzoeker, de man, had in 2002 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage om de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 april 1999 te wijzigen. Hij verzocht de alimentatie voor de vrouw, die hij in het verleden had moeten betalen, op nihil te stellen, omdat hij sinds 11 februari 2002 werkloos was geworden en geen draagkracht meer had. De rechtbank wees het verzoek af, maar het gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigde deze beslissing en stelde de alimentatie op nihil vast met terugwerkende kracht tot 11 februari 2002.

De vrouw ging in cassatie tegen de beslissing van het hof, waarbij zij verzocht om het cassatieberoep van de man te verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat het middel van de man, dat zich richtte tegen de onduidelijkheid in het dictum van het hof, geen behandeling behoeft, omdat de bestreden beschikking van het hof inmiddels was vernietigd in een andere procedure. De Hoge Raad concludeerde dat de man geen belang meer had bij de behandeling van het cassatiemiddel.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van duidelijke formuleringen in gerechtelijke uitspraken. De zaak benadrukt ook de gevolgen van wijziging van omstandigheden voor alimentatieverplichtingen, vooral in situaties van werkloosheid en financiële problemen.

Uitspraak

21 januari 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/031HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. B.D.W. Martens,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 6 augustus 2002 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 april 1999 te wijzigen en met ingang van 11 februari 2002 de uitkering tot levensonderhoud voor verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - op nihil te stellen, althans op zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 24 december 2002 het verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 19 november 2003 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en, in zoverre opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de man tot nihilstelling met ingang van 11 februari 2002 alsnog toegewezen en de tot op de dag van deze uitspraak verschuldigde alimentatie vastgesteld op het bedrag dat de man tot deze datum in feite heeft betaald.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het cassatieberoep van de man te verwerpen, dan wel hem daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De man en de vrouw zijn op 29 mei 1981 met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is in 1999 door echtscheiding ontbonden. Bij beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 april 1999 is de bij de echtscheidingsbeschikking vastgestelde, door de man aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 15 januari 1999 gewijzigd en bepaald op ƒ 4.500,-- per maand. De door de man ten behoeve van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen te betalen uitkering, die bij de echtscheidingsbeschikking op ƒ 250,-- was bepaald, is daarbij niet gewijzigd.
3.2 Aan het hiervoor onder 1 vermelde verzoek heeft de man een wijziging van omstandigheden ten grondslag gelegd waardoor de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 april 1999 niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Volgens de man heeft hij sinds 11 februari 2002 geen draagkracht meer om alimentatie aan de vrouw te betalen doordat hij op die datum werkloos is geworden en met ingang van 12 maart 2002 een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangt. De rechtbank heeft het verzoek van de man afgewezen. In hoger beroep heeft het hof het verzoek van de man alsnog toegewezen. Het heeft daartoe overwogen dat de man met ingang van 11 februari 2002 werkloos is geworden, van die datum tot en met 11 maart 2002 een WW-uitkering heeft ontvangen en sedert 12 maart 2002 een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangt, groot € 1.735,-- netto. Voorts stelde het hof vast dat de man aan huur en enige servicekosten € 575,-- per maand betaalt en op 9 juli 2003 is toegelaten tot schuldsanering. Het hof oordeelde (in rov. 5) dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zodanige psychische klachten heeft dat het voor hem op dat moment onmogelijk was een inkomen te verwerven, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat de man vanaf 11 februari 2002 draagkracht mist om alimentatie aan de vrouw te betalen, waarbij het hof in aanmerking heeft genomen dat de man is toegelaten tot schuldsanering.
3.3 Het middel is gericht tegen het dictum van de bestreden beschikking, voor zover het hof daarin, na het inleidende verzoek van de man tot nihilstelling met ingang van 11 februari 2002 te hebben toegewezen, heeft beslist: "stelt de tot op de dag van deze uitspraak verschuldigde alimentatie vast op het bedrag dat de man tot deze datum in feite heeft betaald." De klacht luidt dat onduidelijk is wat het hof heeft bedoeld met 'deze datum', aangezien het hof daarbij zowel 11 februari 2002 - de datum met ingang waarvan de nihilstelling geldt - als 19 november 2003 - de datum van 's hofs beslissing - op het oog kan hebben gehad.
Nu de Hoge Raad bij beschikking van heden (nr. R 04/029) op het cassatieberoep van de vrouw de bestreden beschikking vernietigt, behoeft het middel, bij gebrek aan belang daarbij van de man, geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 21 januari 2005.