ECLI:NL:HR:2005:AR5502

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/029HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van het gerechtshof inzake alimentatie en draagkracht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een alimentatiegeschil tussen een man en een vrouw, die in 1981 met elkaar waren gehuwd en in 1999 waren gescheiden. De man had verzocht om wijziging van de alimentatieverplichting die was vastgesteld bij de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch op 27 april 1999. Hij stelde dat hij sinds 11 februari 2002 geen draagkracht meer had om alimentatie aan de vrouw te betalen, omdat hij werkloos was geworden en sindsdien een uitkering op grond van de Ziektewet ontving. De rechtbank had het verzoek van de man afgewezen, maar het gerechtshof te 's-Gravenhage had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de man toegewezen.

De vrouw heeft tegen deze beslissing cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van de vrouw gegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het hof niet voldoende had onderbouwd dat de man in de relevante periode niet over voldoende draagkracht beschikte om alimentatie te betalen. De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden beschikking van het hof niet in stand kon blijven en heeft deze vernietigd. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. Tevens heeft de Hoge Raad de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidentele verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beslissing van het hof.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de draagkracht van de alimentatieplichtige en de noodzaak om alle relevante omstandigheden in acht te nemen bij de vaststelling van alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

21 januari 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/029HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
verzoeker in het incident,
advocaat: mr. B.D.W. Martens.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 6 augustus 2002 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 april 1999 te wijzigen en met ingang van 11 februari 2002 de uitkering tot levensonderhoud voor verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - op nihil te stellen, althans op zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 24 december 2002 het verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 19 november 2003 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en, in zoverre opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de man tot nihilstelling met ingang van 11 februari 2002 alsnog toegewezen en de tot op de dag van deze uitspraak verschuldigde alimentatie vastgesteld op het bedrag dat de man tot deze datum in feite heeft betaald.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De man heeft verzocht het cassatieberoep van de vrouw te verwerpen en heeft een incidenteel verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van voormelde beslissing van het hof gedaan. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende voormeld incidenteel verzoek zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt:
-in het principale beroep: tot verwerping en
-in het incidentele verzoek: tot niet-ontvankelijk-verklaring van de man.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De man en de vrouw zijn op 29 mei 1981 met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is in 1999 door echtscheiding ontbonden. Bij beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 april 1999 is de bij de echtscheidingsbeschikking vastgestelde, door de man aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 15 januari 1999 gewijzigd en bepaald op ƒ 4.500,-- per maand. De door de man ten behoeve van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen te betalen uitkering, die bij de echtscheidingsbeschikking op ƒ 250,-- was bepaald, is daarbij niet gewijzigd.
3.2 Aan het hiervoor onder 1 vermelde verzoek heeft de man een wijziging van omstandigheden ten grondslag gelegd waardoor de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 april 1999 niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Volgens de man heeft hij sinds 11 februari 2002 geen draagkracht meer om alimentatie aan de vrouw te betalen doordat hij op die datum werkloos is geworden en met ingang van 12 maart 2002 een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangt. De rechtbank heeft het verzoek van de man afgewezen. In hoger beroep heeft het hof het verzoek van de man alsnog toegewezen. Het heeft daartoe overwogen dat de man met ingang van 11 februari 2002 werkloos is geworden, van die datum tot en met 11 maart 2002 een WW-uitkering heeft ontvangen en sedert 12 maart 2002 een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangt, groot € 1.735,-- netto. Voorts stelde het hof vast dat de man aan huur en enige servicekosten € 575,-- per maand betaalt en op 9 juli 2003 is toegelaten tot schuldsanering. Het hof oordeelde (in rov. 5) dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zodanige psychische klachten heeft dat het voor hem op dat moment onmogelijk was een inkomen te verwerven, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat de man vanaf 11 februari 2002 draagkracht mist om alimentatie aan de vrouw te betalen, waarbij het hof in aanmerking heeft genomen dat de man is toegelaten tot schuldsanering.
3.3 Het middel, dat met vier onderdelen is gericht tegen rov. 5 van de bestreden beschikking, klaagt in al zijn onderdelen dat de door het hof in de voorafgaande overwegingen vastgestelde omstandigheden niet redengevend zijn voor het oordeel dat het de man in de periode voorafgaand aan de appelbeschikking, in het bijzonder sedert 11 februari 2002, aan draagkracht heeft ontbroken alimentatiebetalingen aan de vrouw te doen.
De klachten zijn gegrond, voor zover zij inhouden
- (onderdeel A) dat het hof niet heeft vastgesteld wat de hoogte is (geweest) van de sedert 11 februari 2002 aan de man achtereenvolgens verstrekte uitkeringen;
- (onderdeel B) dat hetgeen het hof heeft overwogen omtrent de psychische klachten van de man en diens onmogelijkheid 'op dit moment' een inkomen te verwerven het oordeel van het hof niet kan dragen dat de draagkracht van de man ook in de periode van 11 februari 2002 tot het moment van 's hofs beschikking niet toereikend is voor alimentatiebetalingen; en
- (onderdeel C) dat de omstandigheid dat de man op 9 juli 2003 is toegelaten tot schuldsanering evenmin redengevend is voor 's hofs in de bestreden beschikking besloten liggende oordeel dat de man in de periode van 11 februari 2002 tot 9 juli 2003 niet over voldoende draagkracht beschikte.
De bestreden beschikking kan derhalve niet in stand blijven.
4. Beoordeling van het incidentele verzoek
Nu de bestreden beschikking wordt vernietigd, heeft de man geen belang meer bij zijn incidentele verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad daarvan.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 november 2003;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn incidentele verzoek.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 21 januari 2005.