ECLI:NL:HR:2005:AR5386

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/039HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep in burgerlijke zaken

In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.F. Thunnissen, verweerders in cassatie gedagvaard voor de rechtbank te Assen. De eiseres vorderde een verklaring voor recht met betrekking tot de staat van baten en schulden in de akte van boedelscheiding. Verweerders, waaronder drie partijen, hebben de vordering bestreden en in reconventie verdeling van de nalatenschappen gevorderd. De rechtbank heeft tussenvonnissen uitgesproken en een deskundige benoemd. Eiseres heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden, dat op 29 oktober 2003 de tussenvonnissen heeft bekrachtigd en een deskundige heeft benoemd. Eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat het bestreden arrest geen eindbeslissing is, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres is in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, met een specificatie van de kosten.

Uitspraak

21 januari 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/039HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploten van 11 en 14 december 1992 verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Assen en gevorderd een verklaring voor recht dat de staat van baten en schulden in de akte van boedelscheiding zal worden opgemaakt met inachtneming van het overeenkomstig de inhoud van de inleidende dagvaarding door de rechtbank te wijzen vonnis.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden. Verweerders in cassatie sub 2, 3 en 4 hebben voorts in reconventie verdeling van de nalatenschappen gevorderd.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 8 december 1992 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 12 april 1994 een deskundige benoemd.
[Eiseres] heeft van deze vonnissen bij exploten van 29 en 30 juni 1994 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 29 oktober 2003 heeft het hof de tussenvonnissen waarvan beroep bekrachtigd met dien verstande dat punt 7 van het dictum van het vonnis van 12 april 1994 is verduidelijkt. Het hof heeft voorts bepaald dat een deskundige zal worden benoemd zoals door het hof onder rov. 23, 25 en 32 is overwogen, en het heeft [eiseres] bewijs opgedragen
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar beroep althans tot verwerping daarvan.
Partijen hebben de zaak schriftelijk doen toelichten door hun advocaten, waarbij zij zich tot het niet-ontvankelijkheidsverweer hebben beperkt.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep
Het dictum van het bestreden, op 29 oktober 2003 uitgesproken arrest houdt niet een beslissing in die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. Dit arrest is een tussenarrest, waarop het bepaalde in art. 401a lid 2 Rv. van toepassing is. Anders dan [eiseres] betoogt, kan daaraan niet afdoen dat de tussenvonnissen waartegen zij in hoger beroep opkwam zijn totstandgekomen vóór de inwerkingtreding, op 1 januari 2002, van de Wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, (HR 31 januari 2003, C02175, NJ 2003, 656). Nu het hof niet anders heeft bepaald, en het niet gaat om een geval waarin art. 75 lid 1 Rv. van toepassing is, kan beroep in cassatie van het tussenarrest derhalve slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 21 januari 2005.