ECLI:NL:HR:2005:AR5382

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/298HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vorderingen tot betaling van achterstallige alimentatie en reconventionele vordering

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres tot cassatie, de man, verweerder in cassatie, gedagvaard voor de rechtbank te Zutphen met een vordering tot betaling van achterstallige alimentatie. De vrouw vorderde een bedrag van ƒ 215.939,87, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 september 1999. De man heeft de vordering bestreden en in reconventie een bedrag van ƒ 230.135,54 gevorderd, eveneens met wettelijke rente. De rechtbank heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast en in een eindvonnis van 26 juli 2001 de vrouw veroordeeld tot betaling van ƒ 176.935,53, met wettelijke rente vanaf 3 februari 2000. De proceskosten werden gecompenseerd en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Tegen dit eindvonnis heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, waar zij haar eis heeft gewijzigd en verminderd. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en zijn eis vermeerderd. Het hof heeft op 15 juli 2003 het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft het door de vrouw aan de man te betalen bedrag en heeft de vrouw veroordeeld tot betaling van € 84.829,46, met wettelijke rente vanaf 3 februari 2000. Het hof heeft het vonnis voor het overige bekrachtigd en de proceskosten van het hoger beroep gecompenseerd.

De vrouw heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De man heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is toegelicht door de advocaten van beide partijen. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en verdere motivering was niet nodig, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

28 januari 2005
Eerste Kamer
Nr. C03/298HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Meijer,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. C.P.J.M. van Ruijven.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - heeft bij exploot van 19 oktober 1999 verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - gedagvaard voor de rechtbank te Zutphen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voorzover de wet zulks toelaat, de man te veroordelen om aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van ƒ 215.939,87 uit achterstallige betalingen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 1999.
De man heeft de vordering bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voorzover de wet zulks toelaat, de vrouw te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen een bedrag van ƒ 230.135,54, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 februari 2000.
De vrouw heeft de vordering in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 2 maart 2000 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 26 juli 2001 in conventie en in reconventie de vrouw veroordeeld om aan de man te betalen een bedrag van ƒ 176.935,53 (€ 80.289,84), met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 3 februari 2000 tot de dag der voldoening, de proceskosten gecompenseerd, en het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Daarbij heeft zij haar eis gewijzigd en verminderd tot een bedrag van ƒ 95.826,37 met de wettelijke rente daarover vanaf 3 september 1999. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij zijn eis vermeerderd tot een bedrag van ƒ 244.241,88 (€ 110.832,13) met de wettelijke rente daarover vanaf 3 februari 2000.
Bij arrest van 15 juli 2003 heeft het hof in het principaal en in het incidenteel appel het vonnis van de rechtbank van 26 juli 2001 vernietigd, voorzover betrekking hebbend op het door de vrouw aan de man te betalen bedrag, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vrouw veroordeeld om aan de man te betalen een bedrag van € 84.829,46, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 februari 2000 tot aan de dag der voldoening, het vonnis voor het overige bekrachtigd, de proceskosten van het hoger beroep gecompenseerd, dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het anders of meer gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 28 januari 2005.