ECLI:NL:HR:2005:AR5173

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00392/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van oproeping voor terechtzitting in strafzaak tegen verdachte woonachtig in Frankrijk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 januari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1956 en woonachtig in Frankrijk, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarin hij was veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De kern van het geschil betrof de vraag of de oproeping voor de terechtzitting van 11 januari 2001 op de juiste wijze had plaatsgevonden. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de oproeping niet op het bekende verblijfadres van de verdachte in Frankrijk was verzonden, wat volgens hem leidde tot de nietigheid van de oproeping.

Het Hof had eerder overwogen dat de oproeping per post was verzonden naar het adres van de verdachte in Frankrijk, maar er was geen akte van uitreiking in het dossier aanwezig. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat er van kon worden uitgegaan dat een akte van uitreiking in het dossier had gezeten, zonder nadere motivering onbegrijpelijk was. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven en verklaarde de oproeping voor de terechtzitting van 11 januari 2001 nietig.

De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van oproepingen in strafzaken, vooral wanneer de verdachte in het buitenland woont. De beslissing benadrukt de noodzaak van zorgvuldige documentatie en bewijsvoering bij de uitreiking van oproepingen, om te waarborgen dat de rechten van de verdachte niet worden geschonden.

Uitspraak

4 januari 2005
Strafkamer
nr. 00392/04
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 oktober 2003, nummer 21/000624-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats] (Frankrijk).
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 11 januari 2001 - de verdachte ter zake van 1. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994", 2. "door het bevoegd gezag naar zijn naam gevraagd een valse naam opgeven" en 3. "overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld ten aanzien van feit 1 tot zes weken gevangenisstraf, ten aanzien van feit 2 tot een geldboete van € 80,--, subsidiair één dag hechtenis en ten aanzien van de feiten 1 en 3 ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel is gericht tegen de verwerping van een op de terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer dat inhield dat de oproeping voor de terechtzitting in eerste aanleg van 11 januari 2001 nietig is.
3.2. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2003 volgt dat de raadsman van de verdachte het preliminaire verweer heeft gevoerd dat de oproeping voor de nadere terechtzitting van de Politierechter van 11 januari 2001 nietig is, omdat niet getracht is die oproeping op het door de verdachte opgegeven verblijfadres van de verdachte in Frankrijk uit te reiken.
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 april 2003 houdt als beslissing van het Hof op dit verweer het volgende in:
"Het hof verwerpt de verweren van de raadsman. Uit het dossier blijkt dat de oproeping voor de zitting van 11 januari 2001 op 15 december 2000 is uitgereikt aan de griffier nu de verdachte blijkens de gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie vanaf 27 november 2000 in Nederland zonder bekende woon- of verblijfplaats bekend stond. Bovendien is de oproeping per post verzonden naar het adres van verdachte in Frankrijk. Nu de oproeping op de juiste wijze aan verdachte is uitgereikt, mist het primair gevoerde verweer feitelijke grondslag."
3.4. Uit het proces-verbaal van de nadere terechtzitting van 18 september 2003, waarbij de zaak opnieuw is aangevangen in verband met de gewijzigde samenstelling van het Hof, en de daaraan gehechte pleitaantekeningen volgt dat de raadsman van de verdachte het verweer strekkende tot nietigverklaring van de oproeping voor de terechtzitting in eerste aanleg van 11 januari 2001 heeft herhaald.
3.5. Het Hof heeft in zijn arrest op dit verweer als volgt beslist:
"De raadsman van verdachte heeft het verweer gevoerd dat verdachte niet op de door de wet voorgeschreven wijze is opgeroepen voor de zitting van 11 januari 2001, nu verdachte niet is opgeroepen op zijn verblijfadres in Frankrijk, welk adres bekend is bij de gemeente.
Deze oproeping dient derhalve nietig te worden verklaard.
Het hof constateert dat er thans geen akte van oproeping van verdachte, op het adres in Frankrijk, in het dossier aanwezig.
Bij de behandeling op de terechtzitting van 3 april 2003 is het beroep op de nietigheid van de oproeping voor de politierechterzitting van 11 januari 2001, op de grond dat deze niet op de juiste wijze zou hebben plaatsgevonden, reeds door het hof (in een gedeeltelijke andere samenstelling) verworpen.
Daarbij is overwogen dat uit het dossier blijkt dat oproepingen voor de zitting van 11 januari 2001 op 15 december 2000 zijn uitgereikt aan de griffier en per post verzonden aan het adres van verdachte in Frankrijk. Hoewel de akte thans in het dossier ontbreekt, kan er van uit worden gegaan dat die akte zich indertijd bij de stukken bevond. Daarom wordt het verweer verworpen."
3.6. In cassatie staat vast dat de verdachte ten tijde van de uitreiking van de oproeping voor de nadere terechtzitting van de Politierechter van 11 januari 2001 een bekend adres in Frankrijk had. Bij de stukken van het geding bevindt zich een akte van uitreiking gehecht aan het dubbel van de oproeping van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in eerste aanleg van 11 januari 2001. Deze akte van uitreiking houdt in dat die oproeping op 15 december 2000 als gewone brief is verzonden naar het adres [a-straat 1] te [plaats B]. Een akte van uitreiking waaruit zou kunnen volgen dat de oproeping tevens aan het van de verdachte bekende verblijfadres in Frankrijk is gezonden, bevindt zich niet bij de stukken. Het oordeel van het Hof dat, hoewel een zodanige akte van uitreiking thans in het dossier ontbreekt, ervan kan worden uitgegaan dat een akte van uitreiking inhoudende dat de oproeping van de verdachte naar zijn verblijfadres in Frankrijk is verstuurd, zich indertijd bij de stukken heeft bevonden, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
3.7. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal de oproeping voor de terechtzitting van de Politierechter van 11 januari 2001 om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd;
Verklaart de oproeping voor de terechtzitting van 11 januari 2001 nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 4 januari 2005.