ECLI:NL:HR:2005:AR4474
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontvankelijkheid van een beroep in een civiele zaak met betrekking tot beslaglegging op duiven
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van DUIVENKWEEKCENTRUM LIMBURG B.V. en een tweede eiser tegen twee verweerders, die niet verschenen zijn. De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vindt in een vordering tot schadevergoeding naar aanleiding van een ruilovereenkomst uit 1996. De verweerders hebben op 28 mei 1998 beslag gelegd op 26 duiven van de eiser ter verzekering van hun vordering. De rechtbank te Maastricht heeft in eerste aanleg de vorderingen van de verweerders afgewezen, maar in reconventie de vordering tot opheffing van het beslag toegewezen. De eiser is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat in een eindarrest van 24 juni 2003 de vordering van de verweerders heeft toegewezen en hen heeft veroordeeld tot betaling van € 1.361,34 aan de eiser. De eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 februari 2005 geoordeeld dat de eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep, voor zover dit is ingesteld tegen de verweerders in hun hoedanigheid van medebewindvoerders. De Hoge Raad oordeelt dat de betekening van de cassatiedagvaarding niet correct heeft plaatsgevonden, waardoor de eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep tegen de verweerders in die hoedanigheid. Voor zover het beroep is gericht tegen de verweerder als uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking van een overleden betrokkene, kan de eiser wel worden ontvangen. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de verweerders begroot op nihil.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en de vereisten voor de betekening van dagvaardingen in dergelijke procedures. De zaak benadrukt ook de noodzaak voor eisers om zorgvuldig om te gaan met de formulering van hun vorderingen en de hoedanigheden van de gedaagden.