ECLI:NL:HR:2005:AR3259

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00722/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor poging tot vrijheidsberoving en valsheid in geschrift

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van poging tot het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en valsheid in geschrift. De Hoge Raad heeft op 15 maart 2005 uitspraak gedaan in deze zaak, die onder nummer 00722/04 is geregistreerd. De verdachte, geboren in Marokko in 1976, heeft beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat mr. N.H. Fridsma. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met verwijzing naar een aangrenzend gerechtshof voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf is verminderd tot zes maanden, waarvan drie maanden en één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep is voor het overige verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat het middel dat klaagt over de verwerping van het verweer door het hof, feitelijke grondslag mist, omdat uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet blijkt dat dit verweer is gevoerd.

Daarnaast is er een klacht over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de termijn is overschreden, wat heeft geleid tot de strafvermindering. De overige middelen konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelt dat er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

15 maart 2005
Strafkamer
nr. 00722/04
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 februari 2003, nummer 23/150036-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 8 februari 2002 - de verdachte ter zake van 1. (de Hoge Raad leest:) "medeplegen van poging tot het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en/of beroofd houden" en 2. "valsheid in geschrift" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N.H. Fridsma, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van "het verweer inhoudende dat de gedragingen geen uitvoeringshandelingen tot het beroven van de vrijheid van het slachtoffer opleveren, dan wel een poging daartoe".
3.2. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt niet dat bedoeld verweer aldaar is gevoerd. Het middel mist dus feitelijke grondslag en kan reeds daarom niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4.2. De verdachte heeft op 20 februari 2003 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 16 maart 2004 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Voorts wordt niet op het cassatieberoep beslist binnen twee jaar na het instellen daarvan. Het voorgaande brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze zes maanden, waarvan drie maanden en één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 maart 2005.
Mr. Bleichrodt is buiten staat dit arrest te ondertekenen.