ECLI:NL:HR:2005:AR1497
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Emigratieheffing en belastingheffing op pensioenen bij verplaatsing van feitelijke leiding naar België
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 1 november 2002, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De belanghebbende, directeur en enig aandeelhouder van A BV, heeft in 1996 met zijn gezin geëmigreerd naar België, waarbij de zetel van A BV gelijktijdig naar België is verplaatst. De Inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 401.253, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur is gehandhaafd. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop belanghebbende in cassatie is gegaan.
De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat de toepassing van artikel 11c, lid 1, letter a, van de Wet op de loonbelasting 1964 in strijd is met artikel 18 van het Belastingverdrag Nederland-België. De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende op het moment van de zetelverplaatsing van A BV reeds inwoner van België was, en dat de belastingheffing door Nederland in dit geval in strijd is met de goede trouw. De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Inspecteur, en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 35.252.
Daarnaast wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de zijde van belanghebbende. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de belastingheffing van emigranten en de toepassing van belastingverdragen, vooral in situaties waarin de feitelijke leiding van een onderneming naar het buitenland wordt verplaatst.