ECLI:NL:HR:2005:AO1308
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Oordeel over naheffingsaanslag loonbelasting en bewijsvoering bij Poolse werknemers
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, een B.V., is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998. De naheffingsaanslag bedraagt ƒ 2.044.626, met een boete van ƒ 1.022.313. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Hof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot ƒ 1.277.891 en de boete tot ƒ 638.945.
De Staatssecretaris heeft cassatie ingesteld, waarbij de Advocaat-Generaal P.J. Wattel op 12 november 2003 concludeerde tot ongegrondverklaring van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang met betrekking tot de toepassing van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Dit artikel bepaalt dat als de vereiste aangifte niet is gedaan, het beroep ongegrond verklaard dient te worden, tenzij blijkt dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
De Hoge Raad stelt vast dat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan voor de loonbelasting over de Poolse werknemers en dat het Hof niet heeft beoordeeld of de vereiste aangiften zijn gedaan. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van de Staatssecretaris slagen en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven.