ECLI:NL:HR:2004:AR8192
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag vennootschapsbelasting en kwijtscheldingswinst
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 18 maart 2003, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1995. De belanghebbende, X B.V., had een aanslag opgelegd gekregen van ƒ 625.176, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur was gehandhaafd. Het Gerechtshof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld en drie middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat tot 2 maart 1995 D voor zestig procent middellijk aandeelhouder was in belanghebbende. D's Egyptische vennootschap had op dat moment aanzienlijke vorderingen op belanghebbende en H B.V. Op 2 maart 1995 zijn deze vorderingen overgedragen aan D in privé, en is D's belang in de vennootschappen verkocht voor ƒ 1. De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van kwijtscheldingswinst. De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad gelast tevens dat de Staat aan belanghebbende het griffierecht vergoedt en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, omdat de motivering van het Hof onvoldoende is om te concluderen dat D in redelijkheid kon aannemen dat zijn vorderingen niet voor verwezenlijking vatbaar waren. De zaak wordt verwezen voor verdere beoordeling van de middelen en de proceskosten.