ECLI:NL:HR:2004:AR8187

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40153
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van een beroepschrift inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende X tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verzet tegen een eerder door het Hof gewezen uitspraak over de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. Het Gerechtshof had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar het Hof verklaarde dit verzet ongegrond.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof onvoldoende inzicht had gegeven in zijn gedachtegang met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat hij op 10 januari 2001 een aanvullend beroepschrift had ingediend. De Hoge Raad stelde vast dat het Hof niet duidelijk had gemaakt of het de stelling van belanghebbende verwerpt of dat het uitgaat van de juistheid ervan. Dit gebrek aan motivering leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof onvoldoende met redenen was omkleed en derhalve niet in stand kon blijven.

De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht van € 87 aan belanghebbende diende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter en de noodzaak om belanghebbenden de gelegenheid te geven zich uit te laten over relevante bevindingen.

Uitspraak

Nr. 40153
24 december 2004
AB
gewezen op het beroep in cassatie van X, postadres te R, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 mei 2003, nr. 00/01652, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1996 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Geding voor het Hof
Met betrekking tot voormelde aanslag heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft bij uitspraak van 10 september 2001 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is voldaan aan het in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde vereiste dat het beroepschrift de gronden van het beroep bevat, en niet binnen de daarin gestelde termijnen gebruik is gemaakt van de geboden gelegenheid dat verzuim te herstellen. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. Het Hof heeft bij zijn in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
In onderdeel 4 van de bestreden uitspraak geeft het Hof de resultaten weer van een door zijn griffier ingesteld onderzoek, zonder echter daarover daar of elders een eigen oordeel te geven. In onderdeel 5 oordeelt het Hof dat nu een "- naar de belanghebbende stelt -" door hem afgegeven aanvullend beroepschrift niet ter griffie van de Belastingkamer is ingekomen, zulks gelegen is in de risicosfeer van belanghebbende. Op dat punt geeft het Hof onvoldoende inzicht in zijn gedachtegang. Niet duidelijk is immers of het Hof uitgaat van de juistheid van de stelling van belanghebbende dat hij op 10 januari 2001 een afschrift van het aanvullend beroepschrift heeft overhandigd aan een griffier van het Hof die het voor hem ter griffie zou deponeren, of dat het die stelling verwerpt. In het eerste geval is 's Hofs evenvermelde oordeel onjuist. Indien die griffier het stuk op 10 januari 2001 in ontvangst heeft genomen, moet het worden geacht op die dag ter griffie te zijn ingekomen; daarna lag het risico van zoekraken niet meer bij belanghebbende. In het tweede geval ontbreekt een motivering voor de verwerping van belanghebbendes stelling.
Indien het Hof heeft beoogd de bevindingen van zijn griffier ten grondslag te leggen aan de verwerping van de stelling van belanghebbende, is die motivering ondeugdelijk omdat uit 's Hofs uitspraak niet blijkt dat belanghebbende is geconfronteerd met en zich heeft kunnen uitlaten over de (kennelijk na de sluiting van het onderzoek ter zitting ter kennis van het Hof gekomen) bevindingen van zijn griffier. 's Hofs uitspraak is derhalve onvoldoende met redenen omkleed en kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staatssecretaris aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2004.