ECLI:NL:HR:2004:AR7753
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en gelijkheidsbeginsel
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 augustus 2003, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. Aan belanghebbende was een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 39.968, gevolgd door een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 42.083. Na bezwaar tegen deze navorderingsaanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de aanslag verminderde tot een belastbaar inkomen van ƒ 42.034, rekening houdend met de fiscale oudedagsreserve en verrekening van verliezen.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In cassatie heeft belanghebbende zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel, stellende dat de verbouwingskosten en investeringsaftrek door de Inspecteur in andere gevallen wel zijn geaccepteerd. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof deze stelling ten onrechte niet heeft behandeld, maar dat dit niet tot cassatie kan leiden, omdat belanghebbende niet in dezelfde positie verkeert als de overige vennoten. De Hoge Raad concludeert dat de handelwijze van de Inspecteur in andere gevallen niet aan de bevoegde Inspecteur kan worden toegerekend en dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat deze handelwijze gebaseerd was op landelijk beleid.
De overige klachten van belanghebbende kunnen evenmin tot cassatie leiden, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2004.