ECLI:NL:HR:2004:AR6511
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over voorlopige aanslagen WAZ en het vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om het beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 mei 2003, betreffende aanslagen in de premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) voor de jaren 1998, 1999 en 2000. De aanslagen zijn opgelegd naar een premie-inkomen van respectievelijk ƒ 53.110, ƒ 54.492 en ƒ 55.289. Na bezwaar zijn deze aanslagen door de Inspecteur gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde de beroepen ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.
De Hoge Raad behandelt de middelen van cassatie en oordeelt dat de klachten over het niet opleggen van voorlopige aanslagen niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad stelt vast dat, hoewel belanghebbende had mogen rekenen op een bepaalde werkwijze van de Inspecteur, dit niet betekent dat de aanslagen onterecht zijn opgelegd. De Hoge Raad wijst ook het beroep op het vertrouwensbeginsel af, omdat de handelwijze van de Inspecteur niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon wekken dat er geen definitieve heffing zou plaatsvinden.
Daarnaast wordt het beroep op artikel 6 EVRM verworpen, omdat er geen feitelijke grondslag is voor de veronderstelling dat er al een geschil bestond voordat de aanslagen werden opgelegd. De Hoge Raad concludeert dat de middelen falen en verklaart het beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is uitgesproken op 26 november 2004.