ECLI:NL:HR:2004:AR6162

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/137HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen beschikking levensonderhoud

In deze zaak heeft de vrouw op 2 april 2003 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Rotterdam, waarin zij verzocht om een voorlopige voorziening tot betaling van een uitkering tot haar levensonderhoud van € 1.815,-- per maand door de man, die als verzoeker tot cassatie optreedt. De man heeft dit verzoek bestreden. De rechtbank heeft op 22 augustus 2003 beslist dat de man met ingang van 1 mei 2002 een bijdrage van € 1.169,-- per maand aan de vrouw moet betalen. De man heeft tegen deze beschikking cassatie ingesteld.

De vrouw heeft verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep, en de man heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat tegen de beschikking van de rechtbank geen hogere voorziening openstaat, behoudens cassatie in het belang der wet, waarvoor alleen de procureur-generaal bevoegd is.

De Hoge Raad heeft op 24 december 2004 de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren J.B. Fleers, J.C. van Oven, F.B. Bakels, en openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman.

Uitspraak

24 december 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/137HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A.N.H.M. Spruit,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. M.E.M.G. Peletier,
thans mr. E.M. Tjon-En-Fa.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 2 april 2003 ter griffie van de rechtbank te Rotterdam ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en verzocht met ingang van 1 mei 2002 bij wege van voorlopige voorziening verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een uitkering tot haar levensonderhoud van € 1.815,-- per maand.
De man heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 22 augustus 2003 bepaald dat de man met ingang van 1 mei 2002 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal verstrekken van € 1.169,-- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft telkens bij vooruit-betaling te voldoen.
De beschikking van de rechtbank van 22 augustus 2003 is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen voormelde beschikking van de rechtbank heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep te verwerpen.
De man heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw hem niet-ontvankelijk te verklaren.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijk-verklaring van de man in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 De man heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 22 augustus 2003, waarbij zij op de voet van art. 822 lid 1, aanhef en onder e, Rv. heeft bepaald dat de man met ingang van 1 mei 2002 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.169,-- per maand zal verstrekken.
3.2 Tegen een zodanige beschikking staat ingevolge art. 824 lid 1 Rv. geen hogere voorziening open, behoudens cassatie in het belang der wet.
3.3 De man moet dus niet-ontvankelijk worden verklaard, ook voorzover hij, gezien de bewoordingen in zijn verzoekschrift onder 3, beoogd heeft het buitengewone rechtsmiddel cassatie in het belang der wet in te stellen, nu alleen de procureur-generaal bij de Hoge Raad daartoe bevoegd is (art. 78 lid 1 in verbinding met art. 111 lid 2, aanhef en onder c, RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 24 december 2004.