ECLI:NL:HR:2004:AR5992

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
456
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schorsing en terugvordering van AAW/WAO-uitkeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de schorsing en terugvordering van uitkeringen op basis van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Bestuur had op 28 mei 1998 de uitkering van de belanghebbende geschorst, waarna er kortingen werden toegepast op de AAW/WAO-uitkeringen die de belanghebbende had ontvangen in verschillende periodes. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Bestuur verklaarde deze bezwaren ongegrond op 19 april 1999. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Arrondissementsrechtbank te Haarlem, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, die de uitspraak van de Rechtbank bevestigde en het beroep tegen een herzien besluit van het Bestuur ongegrond verklaarde.

De belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad. In de cassatieprocedure werd geklaagd over de schending of verkeerde toepassing van artikel 6, lid 1, letter c, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. De Hoge Raad oordeelde echter dat de bestreden uitspraak van de Centrale Raad betrekking had op besluiten die niet berustten op de Coördinatiewet, maar op de AAW en WAO. Hierdoor kon het middel niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad achtte ook geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand bleven.

Uitspraak

Nr. 456
19 november 2004
EC
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 december 2002, nr. 00/3311 + 02/2669 AAW/WAO, betreffende na te melden besluiten van het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: het Bestuur).
1. Besluiten, bezwaren en geding voor de Rechtbank
Het Bestuur heeft bij besluit van 28 mei 1998 de uitkering die belanghebbende ontving ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de AAW/WAO-uitkering) met ingang van 1 juni 1998 geschorst.
Bij besluiten van 4 en 5 augustus 1998 heeft het Bestuur een korting toegepast op de AAW/WAO-uitkeringen die belanghebbende heeft ontvangen in de periode van 25 augustus 1988 tot 1 augustus 1993 en in de periode van 1 januari 1994 tot 1 januari 1998.
Bij een tweetal besluiten van 13 augustus 1998 heeft het Bestuur de AAW/WAO-uitkeringen die belanghebbende heeft ontvangen in de periode van 28 mei 1993 tot 1 augustus 1996 en in de periode van 1 augustus 1996 tot 1 januari 1998 gedeeltelijk teruggevorderd.
Het Bestuur heeft bij beslissing van 19 april 1999 belanghebbendes bezwaren tegen voormelde besluiten ongegrond verklaard. Van deze beslissing is belanghebbende in beroep gekomen bij de Arrondissementsrechtbank te Haarlem.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. Geding voor de Centrale Raad
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.
Hangende dit beroep heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen de onder 1 vermelde beslissing van 19 april 1999 bij besluit van 18 april 2002 herzien.
De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het beroep tegen voormeld besluit van 18 april 2002 ongegrond verklaard. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend
4. Beoordeling van het middel
Het middel klaagt over schending of verkeerde toepassing van artikel 6, lid 1, letter c, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. De bestreden uitspraak van de Centrale Raad ziet echter op besluiten die niet berusten op evengenoemde wet. Zij betreffen niet de heffing van premie, doch de aanspraak op uitkeringen ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en houden daarmee in een toepassing van laatstgenoemde wetten. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2004.