ECLI:NL:HR:2004:AR5979
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Fictief aanmerkelijk belang en buitenlandse belastingplicht in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X, woonachtig in België, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 februari 2003. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 159.555 had. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.
Belanghebbende verhuisde in 1992 van Nederland naar België en had sinds 1995 een vordering op B B.V. in Nederland. In 1997 ontving hij rente over deze vordering, die door de Inspecteur werd aangemerkt als binnenlands onzuiver inkomen. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur deze rente terecht had gerekend tot het inkomen van belanghebbende, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelde dat de houder van een fictief aanmerkelijk belang, zoals gedefinieerd in artikel 20a, lid 5 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, onder de buitenlandse belastingplicht valt. Dit betekent dat de belastingplichtige die een schuldvordering bezit, geacht wordt een aanmerkelijk belang in de vennootschap te hebben. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en verklaarde het beroep ongegrond, zonder veroordeling in proceskosten.