ECLI:NL:HR:2004:AR5747

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02232/04 UA
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van uitlevering in het strafrecht van de Nederlandse Antillen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een einduitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Het beroep in cassatie was ingesteld door de opgeëiste persoon, die werd verzocht te worden uitgeleverd aan de Verenigde Staten van Amerika. De zaak betreft een uitleveringsverzoek dat op 21 mei 2004 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie werd behandeld, waarbij de uitlevering toelaatbaar werd verklaard voor strafvervolging. De opgeëiste persoon, geboren in 1961 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao, werd vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Spong uit Amsterdam.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de uitleveringsrechter niet verplicht is om de kwalificatie naar het strafrecht van de Nederlandse Antillen op te nemen in de toelaatbaarverklaring van de uitlevering. Het volstaat dat de relevante wetsbepalingen worden vermeld. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in stand bleef. Dit arrest benadrukt de procedurele aspecten van uitlevering en de rol van de uitleveringsrechter in het kader van internationale rechtshulp.

Uitspraak

14 december 2004
Strafkamer
nr. 02232/04 UA
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een einduitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 21 mei 2004, nummer H.A.R. 23/2004, op een verzoek van de Verenigde Staten van Amerika tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren [te geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende [te woonplaats], ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao.
1. De bestreden uitspraak
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van het in de bestreden uitspraak omschreven feit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar wordt verklaard, onjuist heeft gekwalificeerd.
3.2. In het middel wordt er aan voorbijgezien dat de uitleveringsrechter niet verplicht is in geval van toelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering in de bestreden uitspraak de kwalificatie naar - in dit geval - het strafrecht van de Nederlandse Antillen op te nemen.
Voldoende is dat de toepasselijke wetsbepalingen worden vermeld.
3.3. Het middel faalt dus.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 december 2004.