ECLI:NL:HR:2004:AR5747
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Toelaatbaarheid van uitlevering in het strafrecht van de Nederlandse Antillen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een einduitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Het beroep in cassatie was ingesteld door de opgeëiste persoon, die werd verzocht te worden uitgeleverd aan de Verenigde Staten van Amerika. De zaak betreft een uitleveringsverzoek dat op 21 mei 2004 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie werd behandeld, waarbij de uitlevering toelaatbaar werd verklaard voor strafvervolging. De opgeëiste persoon, geboren in 1961 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao, werd vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Spong uit Amsterdam.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de uitleveringsrechter niet verplicht is om de kwalificatie naar het strafrecht van de Nederlandse Antillen op te nemen in de toelaatbaarverklaring van de uitlevering. Het volstaat dat de relevante wetsbepalingen worden vermeld. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in stand bleef. Dit arrest benadrukt de procedurele aspecten van uitlevering en de rol van de uitleveringsrechter in het kader van internationale rechtshulp.