ECLI:NL:HR:2004:AR5402

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/204HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake arbeidsovereenkomst en loonvordering

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen Albert Heijn B.V. (hierna: AH) voor het betalen van loon dat hij meende te vorderen. De vordering werd ingesteld bij exploot van 17 juli 2001 voor de kantonrechter te 's-Gravenhage, waarbij eiser een bedrag van ƒ 3.572,60 bruto per vier weken eiste, of een netto bedrag van ƒ 2.583,16 per vier weken, vanaf 29 januari 2001 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst op regelmatige wijze eindigt. AH heeft de vordering bestreden en in reconventie diverse bedragen gevorderd, waaronder tandartskosten en andere kosten, in totaal oplopend tot ƒ 6.666,45.

De kantonrechter heeft in zijn eindvonnis van 20 november 2001 de vorderingen van eiser in conventie afgewezen en eiser veroordeeld tot betaling aan AH van ƒ 6.666,45, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage, waar AH incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. In hoger beroep heeft eiser zijn eis vermeerderd met een terugvordering van een bedrag van € 3.804,08, dat hij aan AH had betaald ter uitvoering van het eerdere vonnis.

De rechtbank heeft op 2 april 2003 het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd voor zover het de afwijzing van de vordering in conventie betreft, maar heeft het vonnis voor het overige vernietigd. De rechtbank heeft opnieuw rechtdoende eiser veroordeeld tot betaling aan AH van € 2.199,93 aan gefixeerde schadeloosstelling en heeft AH veroordeeld tot terugbetaling aan eiser van het eventuele positieve verschil tussen het bedrag dat eiser aan AH had betaald en hetgeen hij nog verschuldigd was.

Eiser heeft cassatie ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

24 december 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/204HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. T. Scholtus,
t e g e n
ALBERT HEIJN B.V.,
gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 17 juli 2001 verweerster in cassatie - verder te noemen: AH - gedagvaard voor de kantonrechter te 's-Gravenhage en gevorderd aan hem te betalen het loon ad ƒ 3.572,60 bruto per vier weken, althans van het netto loon ad ƒ 2.583,16 per vier weken c.a., vanaf 29 januari 2001 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst op regelmatige wijze eindigt.
AH heeft de vordering bestreden en harerzijds in reconventie betaling van diverse bedragen gevorderd, te weten een bedrag van ƒ 742,45,-- ter zake van tandartskosten, een bedrag van ƒ 3.500,-- ter zake van overige kosten, een bedrag van ƒ 3.858,22 wegens expertise kosten en een bedrag van ƒ 4.848,-- wegens gefixeerde schadeloosstelling.
[Eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 28 augustus 2001 op 27 september 2001 gehouden comparitie van partijen heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 20 november 2001 de vorderingen in conventie afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter voorts [eiser] veroordeeld aan AH te betalen ƒ 6.666,45 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 augustus 2001 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage. AH heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft [eiser] zijn eis vermeerderd in die zin dat hij tevens terugbetaling vordert van een bedrag van € 3.804,08, welk bedrag hij ter uitvoering van het vonnis van de kantonrechter aan AH heeft betaald.
Bij vonnis van 2 april 2003 heeft de rechtbank het bestreden vonnis bekrachtigd voor zover daarbij in conventie de vordering van [eiser] is afgewezen, en het vonnis voor het overige vernietigd. Opnieuw rechtdoende heeft de rechtbank [eiser] veroordeeld tot betaling aan AH van een bedrag van € 2.199,93 aan gefixeerde schadeloosstelling en AH veroordeeld tot terugbetaling aan [eiser] van het eventuele (positieve) verschil tussen het bedrag van € 3.804,08 (dat [eiser] aan AH heeft betaald ter voldoening aan het vonnis van de kantonrechter van 20 november 2001) en hetgeen [eiser] uit hoofde van dit vonnis aan AH dient te betalen.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatie- dagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
AH heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van AH begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 24 december 2004.