ECLI:NL:HR:2004:AR5402
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Arrest van de Hoge Raad inzake arbeidsovereenkomst en loonvordering
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen Albert Heijn B.V. (hierna: AH) voor het betalen van loon dat hij meende te vorderen. De vordering werd ingesteld bij exploot van 17 juli 2001 voor de kantonrechter te 's-Gravenhage, waarbij eiser een bedrag van ƒ 3.572,60 bruto per vier weken eiste, of een netto bedrag van ƒ 2.583,16 per vier weken, vanaf 29 januari 2001 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst op regelmatige wijze eindigt. AH heeft de vordering bestreden en in reconventie diverse bedragen gevorderd, waaronder tandartskosten en andere kosten, in totaal oplopend tot ƒ 6.666,45.
De kantonrechter heeft in zijn eindvonnis van 20 november 2001 de vorderingen van eiser in conventie afgewezen en eiser veroordeeld tot betaling aan AH van ƒ 6.666,45, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage, waar AH incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. In hoger beroep heeft eiser zijn eis vermeerderd met een terugvordering van een bedrag van € 3.804,08, dat hij aan AH had betaald ter uitvoering van het eerdere vonnis.
De rechtbank heeft op 2 april 2003 het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd voor zover het de afwijzing van de vordering in conventie betreft, maar heeft het vonnis voor het overige vernietigd. De rechtbank heeft opnieuw rechtdoende eiser veroordeeld tot betaling aan AH van € 2.199,93 aan gefixeerde schadeloosstelling en heeft AH veroordeeld tot terugbetaling aan eiser van het eventuele positieve verschil tussen het bedrag dat eiser aan AH had betaald en hetgeen hij nog verschuldigd was.
Eiser heeft cassatie ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.