ECLI:NL:HR:2004:AR5092
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof inzake disproportionele aanhouding door de politie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de hardhandige aanhouding van de verdachte door de politie, waarbij de verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de aanhouding op straat is geslagen en knietjes in zijn rug heeft gekregen. Dit leidde tot een blauwe plek en aanhoudende rugklachten. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren voor diefstal, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak, door twee of meer verenigde personen.
De verdediging voerde aan dat de hardhandige wijze van aanhouding door de politie niet in verhouding stond tot de situatie, en dat dit een vormverzuim opleverde dat tot strafvermindering zou moeten leiden op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het Gerechtshof had dit verweer echter verworpen, zonder voldoende motivering te geven voor de afwijzing. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk was zonder nadere motivering, vooral gezien de verklaring van de verdachte en het verslag van het slachtofferonderzoek, waarin de tijd van tijdelijke ziekte werd geschat op 3-6 weken.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij de beoordeling van verweren die betrekking hebben op de proportionaliteit van politieoptreden.