ECLI:NL:HR:2004:AR4947

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00666/04 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in mensensmokkelzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die was veroordeeld voor mensensmokkel en deelname aan een criminele organisatie. De betrokkene had geldbedragen ontvangen voor de begeleiding van twee Chinese meisjes naar Italië. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring en de bewijsmiddelen in het veroordelend arrest niet voldoende informatie gaven over de gedragingen die aan deze geldbedragen ten grondslag lagen. Hierdoor was de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, die door het Hof was vastgesteld op € 6.421,98, niet naar de eisen van de wet gemotiveerd. De Hoge Raad heeft het ontnemingsbedrag verminderd met € 532,19, waardoor het nieuwe bedrag op € 5.889,79 kwam te liggen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

14 december 2004
Strafkamer
nr. 00666/04 P
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 augustus 2003, nummer 23/002305-03, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedatum] 1950, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland" te Lelystad.
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Rechtbank te Haarlem van 27 november 2002 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.421,98, subsidiair éénhonderd dagen hechtenis.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt erover dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit de bestreden uitspraak niet blijkt dat de betrokkene tweemaal een bedrag van $ 250,-- als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
3.2. Het Hof heeft de betrokkene bij arrest van 12 augustus 2003 in hoger beroep veroordeeld ter zake van - kort gezegd - mensensmokkel en deelname aan een criminele organisatie. In de bestreden uitspraak, die eveneens op 12 augustus 2003 is gedaan, heeft het Hof geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten ter zake waarvan hij bij arrest van 12 augustus 2003 is veroordeeld en heeft het Hof het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 6.421,98, voor welk bedrag een betalingsverplichting is vastgesteld. In dit bedrag is begrepen een bedrag van tweemaal $ 250,--.
3.3. Het Hof heeft omtrent de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende overwogen:
"Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is het hof gekomen tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 6.421,98, waarvan de berekening luidt:
de koers van de Euro bedroeg op 31 mei 2002 $ 0,9395; 9 x $ 500 + 2 x $ 250 = $ 5.000 = € 5.321,98, welk bedrag is vermeerderd met het in bewijsmiddel 5 vermelde bedrag van € 1.100.
Gelet op de bewijsmiddelen 4 en 5 acht het hof geen aanleiding om kosten in mindering te brengen."
3.4. Ten aanzien van tweemaal het bedrag van $ 250,--, welke geldbedragen de betrokkene heeft ontvangen voor de begeleiding van twee Chinese meisjes naar Italië, houden noch de bewezenverklaring noch de bewijsmiddelen in het veroordelend arrest iets in omtrent de gedragingen die hieraan ten grondslag liggen. Uit de in dat arrest en in de bestreden uitspraak opgenomen bewijsmiddelen blijkt evenmin dat de gedragingen binnen het bewezenverklaarde te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), Den Haag en elders in Nederland deelnemen aan de criminele organisatie vallen. In zoverre is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed, zodat het middel terecht is voorgesteld. Bedoelde bedragen zijn ten onrechte bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiende uit de bewezenverklaarde feiten, betrokken.
De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel verminderen met € 532,19.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Ingevolge de art. V en VI van de Wet van 8 mei 2003 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (Stb. 2003, 202) is op de onderhavige zaak art. 577c Sv van toepassing. De Hoge Raad zal de bestreden uitspraak vernietigen voorzover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd (vgl. HR 7 oktober 2003, LJN AF9473).
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en voorzover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd;
Vermindert het bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in die zin dat de hoogte daarvan € 5.889,79 bedraagt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 december 2004.