ECLI:NL:HR:2004:AR4898
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door de Rechtbank te Utrecht veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met een straf van drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk en een taakstraf van 120 uren. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M-J.E. Gilsing. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die in de wet zijn bedoeld. De klacht van de verdachte dat de bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, werd als te algemeen en niet voldoende onderbouwd beschouwd. Hierdoor kon deze klacht niet gelden als een duidelijke schending van een rechtsregel of vormvoorschrift.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen grond aanwezig is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Het beroep werd derhalve verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en onderbouwde klachten in cassatieprocedures.