ECLI:NL:HR:2004:AR4484

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/021HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over alimentatie en echtscheiding tussen partijen

In deze zaak heeft de vrouw, verzoekster tot cassatie, op 31 mei 2000 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage met het verzoek om echtscheiding van de man, verweerder in cassatie. Tevens verzocht zij om een uitkering tot levensonderhoud van ƒ 12.500,-- per maand. De man heeft het verzoek bestreden en verzocht om de alimentatieverplichting te beperken tot vijf jaar na de ontbinding van het huwelijk. De rechtbank heeft op 31 augustus 2001 de echtscheiding uitgesproken en de man veroordeeld tot een voorlopige alimentatie van ƒ 9.600,-- per maand. Op 21 januari 2003 heeft de rechtbank de alimentatie verhoogd naar € 5.672,25 per maand en het verzoek van de man om de alimentatie te limiteren afgewezen.

De man heeft tegen deze beschikkingen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft op 5 november 2003 de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van 31 augustus 2001 en de beschikking van 21 januari 2003 vernietigd, waarbij de alimentatie voor de vrouw werd vastgesteld op € 1.357,-- per maand, met een einddatum van 21 november 2013. De vrouw heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de vrouw niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vrouw dan ook verworpen. Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2004.

Uitspraak

24 december 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/021HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.C.J. Jehee,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 31 mei 2000 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en verzocht echtscheiding tussen haar en verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - uit te spreken en als nevenvoorziening - voor zover in cassatie nog van belang - ten laste van de man een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op ƒ 12.500,-- per maand.
De man heeft het bijdrageverzoek van de vrouw bestreden en zelfstandig de rechtbank verzocht te bepalen dat de onderhoudsverplichting jegens de vrouw zal eindigen vijf jaar na de ontbinding van het huwelijk.
De vrouw heeft het limiteringsverzoek van de alimentatieduur van de man bestreden
De rechtbank heeft bij beschikking van 31 augustus 2001 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de man veroordeeld om met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand voorlopig, zolang over de vanaf die inschrijving verschuldigde alimentatie niet nader is beslist, tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud uit te keren een bedrag van ƒ 9.600,-- per maand, en deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Bij beschikking van 21 januari 2003 heeft de rechtbank de man veroordeeld om met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud uit te keren een bedrag van € 5.672,25 (ƒ 12.500,--) per maand, deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de man de door de vrouw te ontvangen uitkering tot haar levensonderhoud in duur te beperken afgewezen.
Tegen deze twee beschikkingen heeft de man op 10 april 2003 (onder rekestnummer 273-H-03) hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De vrouw heeft op 28 mei 2003 een verweerschrift ingediend.
Bij beschikking van 5 november 2003 heeft het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep in de zaak met bovenvermeld rekestnummer, voorzover dit zich richt tegen de beschikking van 31 augustus 2001, de bestreden beschikking van 21 januari 2003, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigd en, in zoverre opnieuw beschikkende, de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 21 augustus 2002 bepaald op € 1.357,-- per maand. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de verplichting van de man om aan de vrouw alimentatie te verstrekken eindigt op 21 november 2013, en het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 29 oktober 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 24 december 2004.