ECLI:NL:HR:2004:AR4470

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/258HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontruiming en geluidsnormen in huurgeschil

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de stichting Woningstichting Land van Rode en een verweerster in cassatie. De verweerster had de Woningstichting gedagvaard voor de kantonrechter te Heerlen, met als doel de ontruiming van een kelderruimte en het opleggen van een dwangsom wegens geluidsoverlast. De kantonrechter wees de vordering af, waarna de verweerster hoger beroep instelde bij de rechtbank te Maastricht. De rechtbank vernietigde het vonnis van de kantonrechter en legde de Woningstichting verschillende verplichtingen op, waaronder het verbod om in de kelder activiteiten te ontplooien die de geluidsnormen overschreden, en het vergoeden van schade aan de verweerster.

De Woningstichting ging in cassatie tegen de vonnissen van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de Woningstichting niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad bevestigde de eerdere uitspraken en veroordeelde de Woningstichting in de kosten van het geding in cassatie, die op € 1.678,07 werden begroot. Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de overige raadsheren, en werd openbaar uitgesproken op 24 december 2004.

Uitspraak

24 december 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/258HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de stichting WONINGSTICHTING LAND VAN RODE,
gevestigd te Kerkrade,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploot van 5 april 2000 eiseres tot cassatie - verder te noemen: de Woningstichting - op verkorte termijn gedagvaard voor de kantonrechter te Heerlen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut voor zover de wet zulks toelaat:
primair: de Woningstichting te veroordelen om de in de dagvaarding genoemde kelderruimte te ontruimen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.500,-- per dag, dat de stichting hiermee in gebreke blijft vanaf de dag van de betekening van dit exploot;
subsidiair: de Woningstichting te veroordelen om - door een door de kantonrechter te benoemen deskundige vast te stellen - zodanige maatregelen te nemen c.q. voorzieningen aan te brengen in genoemde kelderruimte, dat [verweerster] geen geluidsoverlast meer zal ondervinden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.500,-- per dag, dat de stichting hiermee in gebreke blijft vanaf de dag van de betekening van dit vonnis;
primair en subsidiair: de Woningstichting te veroordelen om aan [verweerster] een schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
De Woningstichting heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 31 mei 2000 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 11 oktober 2000 de vordering afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Maastricht.
Bij tussenvonnis van 18 oktober 2001 heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van beide partijen en bij tussenvonnis van 4 april 2002, hersteld bij vonnis van 16 mei 2002, een verhoor van een deskundige bevolen, een deskundige benoemd en een aantal vragen geformuleerd.
Na deskundigenbericht heeft de rechtbank bij eindvonnis van 21 mei 2003 het vonnis van de kantonrechter te Heerlen van 11 oktober 2000 vernietigd en, opnieuw rechtdoende:
- de Woningstichting verboden om in de Pompekelder activiteiten plaats te doen vinden waarbij de voor die ruimte als horeca-inrichting in de zin van de Wet milieubeheer geldende wettelijke geluidsnormen worden overschreden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor elke dag vanaf de dag van betekening van het onderhavige vonnis dat dit verbod wordt overtreden tot een maximum van € 50.000,--;
- de Woningstichting veroordeeld tot vergoeding van de (mogelijk) door [verweerster] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2000 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten in beide instanties gecompenseerd zoals in het dictum van dit vonnis is vermeld;
- dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard met uitzondering van de vernietiging van meergenoemd vonnis van de kantonrechter;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
De vonnissen van de rechtbank van 18 oktober 2001, 4 april 2002 en 21 mei 2003 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen voormelde drie vonnissen van de rechtbank heeft de Woningstichting beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de Woningstichting heeft bij brief van 4 november 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Woningstichting in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 1.678,07 in totaal, waarvan € 1.555,57 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier en € 122,50 aan [verweerster].
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 24 december 2004.