ECLI:NL:HR:2004:AR4375
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag vennootschapsbelasting en toepassing van de zestiende standaardvoorwaarde
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 september 2003, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998. De aanslag was oorspronkelijk vastgesteld op een belastbaar bedrag van ƒ 2.293.372, maar na bezwaar door de belanghebbende was deze verminderd. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende in cassatie ging. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in.
De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De aanslag werd verminderd tot een belastbaar bedrag van ƒ 237.418. Tevens werd de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierechten aan de belanghebbende, die in totaal € 566 bedroegen. De kosten van het geding in cassatie en voor het Hof werden eveneens aan de Staatssecretaris en de Inspecteur opgelegd, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De Hoge Raad overwoog dat de zestiende standaardvoorwaarde, zoals opgenomen in de Resolutie van 30 september 1991, niet van toepassing was in deze situatie. De Hoge Raad concludeerde dat er geen sprake was van oneigenlijk gebruik van de fiscale eenheid en dat de vervreemding van aandelen in Y B.V. niet leidde tot toepassing van de sanctie, aangezien deze plaatsvond na de verstrijking van de verkorte sanctietermijn van drie jaren. De Hoge Raad kon de zaak afdoen, waardoor de eerdere uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven.