ECLI:NL:HR:2004:AR4375

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40348
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag vennootschapsbelasting en toepassing van de zestiende standaardvoorwaarde

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 september 2003, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998. De aanslag was oorspronkelijk vastgesteld op een belastbaar bedrag van ƒ 2.293.372, maar na bezwaar door de belanghebbende was deze verminderd. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende in cassatie ging. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in.

De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De aanslag werd verminderd tot een belastbaar bedrag van ƒ 237.418. Tevens werd de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierechten aan de belanghebbende, die in totaal € 566 bedroegen. De kosten van het geding in cassatie en voor het Hof werden eveneens aan de Staatssecretaris en de Inspecteur opgelegd, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De Hoge Raad overwoog dat de zestiende standaardvoorwaarde, zoals opgenomen in de Resolutie van 30 september 1991, niet van toepassing was in deze situatie. De Hoge Raad concludeerde dat er geen sprake was van oneigenlijk gebruik van de fiscale eenheid en dat de vervreemding van aandelen in Y B.V. niet leidde tot toepassing van de sanctie, aangezien deze plaatsvond na de verstrijking van de verkorte sanctietermijn van drie jaren. De Hoge Raad kon de zaak afdoen, waardoor de eerdere uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven.

Uitspraak

Nr. 40.348
22 oktober 2004
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 september 2003, nr. 02/03981, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.293.372.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 13 augustus 2004, nr. 39383, V-N 2004/40.15, blijkt uit de tekst van de zestiende standaardvoorwaarde en de daarop gegeven toelichting dat de in die standaardvoorwaarde vervatte sanctie slechts dient te worden toegepast indien de fiscale eenheid - anders dan door vervreemding van aandelen - oneigenlijk wordt gebruikt doordat de schuldig gebleven prijs voor de ingebrachte onderneming wordt afgelost met van derden verkregen geldmiddelen. Nu 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding geen andere gevolgtrekking toelaten dan dat zulks zich in de onderhavige situatie niet heeft voorgedaan, moet worden aangenomen dat van een oneigenlijk gebruik in bovengenoemde zin niet kan worden gesproken zodat voor toepassing van de sanctie op die grond geen plaats is.
3.2. De vervreemding van de aandelen in Y B.V. (hierna: Y) kan evenmin tot toepassing van de in de zestiende standaardvoorwaarde vervatte sanctie leiden. Uit rechtsoverweging 5.4 van 's Hofs uitspraak blijkt immers dat niet in geschil is dat de inbreng van de onderneming van belanghebbende in Y kan worden aangemerkt als de inbreng van een onderneming in de zin van paragraaf 9.1 dan wel 9.2 van de Resolutie van 30 september 1991, BNB 1991/329, zodat voor de vervreemding van de ter zake van die inbreng verkregen aandelen de in die Resolutie vermelde verkorte sanctietermijn van drie jaren geldt. Nu de vervreemding van die aandelen heeft plaatsgevonden na ommekomst van die termijn, kan ook die vervreemding niet tot toepassing van de sanctie van de zestiende standaardvoorwaarde leiden.
3.3. Gelet op het vorenoverwogene is het middel terecht voorgesteld. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 237.418,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 348, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 218, derhalve in totaal € 566,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2004.