ECLI:NL:HR:2004:AR4369
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijslastverdeling en waardering voorraad in vennootschapsbelastingzaak
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1995, waarbij aan de belanghebbende, X B.V., een belastbaar bedrag van ƒ 763.672 was opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot ƒ 215.385. De Staatssecretaris heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak op 22 oktober 2004 geoordeeld dat de bewijslastverdeling door het Hof niet onredelijk was. Het Hof had vastgesteld dat de inkoopwaarde van de voorraad op de balansdatum gelijk was aan de kostprijs minus 14,13 procent wegens incourantheid, tenzij anderszins zou blijken. De Hoge Raad oordeelde dat het aan de belanghebbende was om een hoger percentage aannemelijk te maken, terwijl de Inspecteur een lager percentage diende aan te tonen. De Hoge Raad verklaarde het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en veroordeelde hem in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de bewijslastverdeling in belastingzaken. De Hoge Raad heeft geen nadere motivering gegeven voor het afwijzen van de overige middelen, omdat deze niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De kosten van het geding in cassatie zijn voor rekening van de Staatssecretaris van Financiën, die ook een griffierecht van € 409 moet betalen.