ECLI:NL:HR:2004:AR4368
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- J.C. van Oven
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van autokosten als buitengewone lasten in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van autokosten als buitengewone lasten in de inkomstenbelasting. De belanghebbende had voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd gekregen, gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 61.048. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 60.854. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld over de aftrekbaarheid van de autokosten van de belanghebbende. De Hoge Raad stelde vast dat de autokosten van ƒ 12.142 die de belanghebbende had gemaakt, de kosten van personen die niet ziek of invalide zijn, overtroffen. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van de aftrekbaarheid van autokosten als buitengewone lasten, rekening gehouden moet worden met vergoedingen die de belanghebbende heeft ontvangen voor reiskosten. In dit geval had de belanghebbende een vergoeding van ƒ 2.407 ontvangen voor woon-werkverkeer, wat de in aanmerking te nemen autokosten verlaagde naar ƒ 9.735.
De Hoge Raad concludeerde dat de belanghebbende geen recht had op aftrek van de autokosten als buitengewone lasten, omdat het bedrag dat hij aan autokosten had gemaakt, niet hoger was dan het normale bestedingspatroon van personen in een vergelijkbare situatie. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur werd ongegrond verklaard. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.