ECLI:NL:HR:2004:AR4057

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01269/04 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.L.M. Urlings
  • G.J.M. Corstens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake conservatoir beslag op aandelen in het kader van strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam, waarin een klaagster verzocht had om opheffing van een conservatoir beslag op aandelen. Het beslag was gelegd op verzoek van de Belgische autoriteiten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De Hoge Raad oordeelt dat in cassatie geen beroep kan worden gedaan op feiten en omstandigheden die niet vaststaan en waarvan niet blijkt dat daarop in feitelijke aanleg een beroep is gedaan. De Rechtbank had het beklag van de klaagster gegrond verklaard, omdat er geen gegronde redenen waren voor de verwachting dat België een verzoek tot tenuitvoerlegging zou indienen. De Hoge Raad bevestigt deze beslissing en verwerpt het cassatieberoep. De zaak benadrukt het belang van de voorwaarden voor het leggen van conservatoir beslag op verzoek van een vreemde staat, zoals vastgelegd in de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS). De beschikking van de Rechtbank wordt in stand gehouden, en de teruggave van de in beslag genomen aandelen aan de klaagster wordt gelast.

Uitspraak

14 december 2004
Strafkamer
nr. 01269/04 B
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 3 november 2003, nummer RK 03/2122, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft gegrond verklaard het door klaagster ingediende beklag strekkende tot opheffing van het beslag op de in bovenstaande beschikking omschreven aandelen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De raadsman van klaagster, mr. J.M. Sjöcrona, advocaat te 's-Gravenhage, heeft het cassatieberoep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank bij haar oordeel dat niet blijkt van enig voornemen van de Belgische autoriteiten om een verzoek tot tenuitvoerlegging te doen als bedoeld in art. 13a, vierde lid, WOTS, ten onrechte voorbij is gegaan aan de inhoud van de brief van kamervoorzitter-onderzoeksrechter van het Hof van Beroep van Gent, mr. H. Heimans, van 26 augustus 2003. Uit deze brief zou volgen dat het conservatoir beslag door de Belgische autoriteiten is gevraagd in afwachting van een verzoek tot tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of een voordeelontneming.
3.2. Het betreft hier een conservatoir beslag dat op verzoek van de Belgische autoriteiten onder klaagster is gelegd op 625.000 aandelen [...] in het kader van een strafrechtelijk onderzoek in België naar het handelen van en met betrekking tot het bedrijf N.V. [A].
3.3. De bestreden beschikking houdt in dit verband het volgende in:
"De bevoegde rechterlijke autoriteit in Nederland kan op verzoek van België strafrechtelijk conservatoir beslag leggen op grond van artikel 13a van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) in verband met artikel 11 van het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven (Trb. 1990, 172), op voorwaarde dat gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat in verband met dat beslag door België een verzoek zal worden gedaan tot tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of van een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende sanctie (art. 13a, lid 4, WOTS).
Uit het rechtshulpverzoek blijkt niet van enig voornemen van België om op enig moment een verzoek tot tenuitvoerlegging, zoals hiervoor bedoeld, te doen. Het verzoek strekt immers tot overdracht van de inbeslaggenomen [...] aandelen. Daarnaast kon de officier van justitie in raadkamer, hoewel daartoe nadrukkelijk bevraagd, geen antwoord geven op de vraag of sprake is van de hiervoor bedoelde gegronde redenen.
Omdat niet is voldaan aan voornoemde voorwaarde zal de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaren en de teruggave gelasten aan degene onder wie de voorwerpen in beslag zijn genomen. Met dit oordeel kan het overige dat door de advocaat aan de orde is gesteld onbesproken blijven."
3.4. Art. 13a WOTS luidt - voorzover hier van belang - als volgt:
"1. Voor zover een verdrag daarin voorziet kunnen op verzoek van een vreemde Staat voorwerpen in beslag worden genomen:
a. ten aanzien waarvan naar het recht van de vreemde Staat een tot verbeurdverklaring strekkende sanctie kan worden opgelegd,
b. tot bewaring van het recht tot verhaal voor een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende verplichting tot betaling van een geldbedrag welke naar het recht van de vreemde Staat kan worden opgelegd, of
c. die kunnen dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.
(...)
4. Inbeslagneming van voorwerpen, als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, kan voorts slechts plaatsvinden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat te dier aanzien vanwege de verzoekende vreemde Staat een verzoek tot tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of van een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende sanctie zal worden gedaan."
3.5. Uit het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer blijkt niet dat de in het middel aangehaalde brief aldaar ter sprake is gekomen. Bedoelde brief bevindt zich evenmin bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden. Het middel miskent dus dat in cassatie geen beroep kan worden gedaan op feiten en omstandigheden die niet vaststaan en waarvan niet blijkt dat daarop in feitelijke aanleg een beroep is gedaan.
3.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.L.M. Urlings en G.J.M. Corstens, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2004.
Mr. Urlings is buiten staat dit arrest te ondertekenen.