ECLI:NL:HR:2004:AR3998
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Omzetbelasting-vrijstelling voor psychotherapeuten en de toepassing van de Zesde richtlijn
In deze zaak gaat het om de vraag of de omzetbelasting-vrijstelling ook vóór de inwerkingtreding van de Wet BIG van toepassing was op de handelingen van psychotherapeuten. De belanghebbende, een zelfstandig psychotherapeute, ontving een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 1992 tot en met 31 december 1995, ter hoogte van ƒ 65.402. Na bezwaar werd de aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop de belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende voldoet aan de eisen voor registratie als psychotherapeute, maar dat de Nederlandse wetgeving in de betreffende periode geen vrijstelling voor psychotherapeuten kende. De relevante bepalingen van de Zesde richtlijn en de Wet op de omzetbelasting 1968 werden besproken. De Hoge Raad oordeelde dat de lidstaten de vrijheid hebben om te bepalen welke (para)medische beroepen onder de vrijstelling vallen, maar dat de voorwaarden niet de materiële omschrijving van de vrijstellingen mogen beïnvloeden.
De Hoge Raad heeft vervolgens een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen over de uitleg van artikel 13, A, lid 1, aanhef en letter c, van de Zesde richtlijn. De vraag betreft of psychotherapeutische handelingen, verricht door geregistreerde psychotherapeuten, vrijgesteld zijn van BTW, ook als deze handelingen niet onder een door de lidstaat omschreven medisch of paramedisch beroep vallen. De Hoge Raad heeft verdere beslissingen aangehouden en het geding geschorst totdat het Hof van Justitie uitspraak doet.