ECLI:NL:HR:2004:AR3725
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie over voorlopige maatregel in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder door de Economische Politierechter in de Rechtbank te Alkmaar veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen en opzettelijk handelen in strijd met een voorlopige maatregel die door de Officier van Justitie was opgelegd. De voorlopige maatregel hield in dat de verdachte zich moest onthouden van handelingen die in strijd zijn met de voorschriften van de Wet arbeid vreemdelingen, met name het voortzetten van werkzaamheden met werknemers waarvan de verblijfsstatus niet kon worden vastgesteld.
De Hoge Raad oordeelde dat het bevel van de Officier van Justitie, dat op basis van artikel 28 van de Wet op de economische delicten was gegeven, dadelijk uitvoerbaar was en zijn rechtskracht slechts kon verliezen door intrekking of opheffing. Aangezien niet was aangevoerd dat het bevel op het bewezenverklaarde tijdstip zijn rechtskracht had verloren, verwierp de Hoge Raad de klacht dat het Hof niet had gereageerd op het verweer over de geldigheid van de maatregel. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere veroordelingen van de verdachte en de geldboetes die waren opgelegd voor de overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen. De zaak benadrukt het belang van de rechtskracht van voorlopige maatregelen en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden opgeheven of ingetrokken.