ECLI:NL:HR:2004:AR3687
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Noodweer(exces) en de beoordeling van onmiddellijk dreigend gevaar in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1959 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf voor poging tot doodslag. De verdachte had een beroep gedaan op noodweer(exces) naar aanleiding van een schietincident waarbij hij door een groep gewapende mannen werd overvallen in zijn woonwagen. De verdediging stelde dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, wat het gebruik van geweld door de verdachte rechtvaardigde.
Het Hof had het beroep op noodweer(exces) verworpen, omdat het van mening was dat de verdachte als eerste had geschoten en er geen feiten of omstandigheden waren die een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding konden rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het beroep op noodweer niet kon slagen. De Hoge Raad benadrukte dat een beroep op noodweer ook kan slagen in situaties van onmiddellijk dreigend gevaar, en dat de enkele omstandigheid dat de verdachte als eerste heeft geschoten niet automatisch betekent dat er geen gevaar was.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder geweld is gebruikt en de mogelijkheid van een geslaagd beroep op noodweer in situaties van dreiging.