ECLI:NL:HR:2004:AR3660
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Betekeningsperikelen en geldigheid van de inleidende dagvaarding in strafzaken
In deze zaak gaat het om de geldigheid van de inleidende dagvaarding in een strafzaak tegen de verdachte, die ten tijde van de betekening gedetineerd was. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 13 maart 2003 uitspraak deed. Het Hof had de verdachte veroordeeld voor 'medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht' en een geldboete opgelegd, met gedeeltelijke toewijzing van vorderingen van benadeelde partijen. De verdachte stelde dat de dagvaarding niet geldig was, omdat deze niet op de juiste wijze was betekend. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte de geldigheid van de dagvaarding heeft aangenomen, aangezien het bewijs van uitschrijving van de verdachte uit de basisadministratie aantoont dat hij niet op het opgegeven adres woonachtig was op het moment van aanbieding van de dagvaarding. De Hoge Raad concludeert dat er nader onderzoek had moeten plaatsvinden naar de feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte, en verklaart de inleidende dagvaarding nietig. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldige betekening in strafzaken en de noodzaak om te verifiëren of de verdachte op het juiste adres woont, vooral in situaties waarin de verdachte gedetineerd is.