ECLI:NL:HR:2004:AR3634
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over schadevergoeding en bewijsvoering in verzekeringskwestie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Marine Trade Holland B.V. (MTH) en Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Mij N.V. MTH, eiseres tot cassatie, had Nationale-Nederlanden gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij zij vorderingen had ingesteld met betrekking tot een schadevergoeding na een inbraak in haar bedrijfspand op 28 december 1995. MTH vorderde onder andere nakoming van de verzekeringsovereenkomst en vergoeding van de wettelijke rente over het schadebedrag. De rechtbank had MTH toegelaten tot bewijs van de schadeposten, maar het gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigde dit tussenvonnis en wees de vorderingen van MTH af. MTH ging in cassatie tegen dit arrest.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat MTH opzettelijk onjuiste informatie had verschaft met betrekking tot de schade. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor opzettelijke misleiding door MTH. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd Nationale-Nederlanden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in verzekeringskwesties en de rechten van de verzekerde bij het indienen van schadeclaims. De Hoge Raad bevestigde dat een aanbod tot het leveren van tegenbewijs niet gespecificeerd hoeft te worden, wat van belang is voor de procespositie van de eiser.