ECLI:NL:HR:2004:AR3512

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39417
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van een beroepschrift ingediend per koeriersdienst

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999, waarbij de belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 52.404 had. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.029. De Staatssecretaris heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad behandelt de vraag of het beroepschrift dat door de belanghebbende is ingediend via een koeriersdienst, gelijkgesteld kan worden aan verzending per post zoals bedoeld in artikel 6:9, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad oordeelt dat dit niet het geval is. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest waarin is geoordeeld dat verzending per koeriersdienst niet kan worden aangemerkt als 'verzending per post'. De Hoge Raad concludeert dat het Hof onjuist heeft geoordeeld en verklaart het beroep in cassatie gegrond. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd en de belanghebbende wordt alsnog niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep bij het Hof.

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, en is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2004.

Uitspraak

Nr. 39.417
8 oktober 2004
wv
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 6 februari 2003, nr. 01/02552, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 52.404, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.029. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.H. Sassen, advocaat te Arnhem.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het oordeel van het Hof dat het in handen van een koeriersdienst stellen van een beroepschrift gelijk is te stellen met het ter post bezorgen van een beroepschrift als bedoeld in artikel 6:9, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is onjuist. Gelijk de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 10 augustus 2001, nr. 36016, BNB 2001/358, kan een verzending per koeriersdienst als hier heeft plaatsgevonden niet worden aangemerkt als 'verzending per post' in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb. De door het Hof vermelde privatisering van PTT-Post (thans TPG Post) vormt geen reden - evenmin als de liberalisering van de postmarkt - hierover thans anders te oordelen. Deze ontwikkelingen hebben vooralsnog geen verandering gebracht in de omstandigheden waarop de wetgever blijkens zijn in genoemd arrest aangehaalde overwegingen de beslissing heeft gebaseerd hier een uitzondering op de ontvangsttheorie te maken. Middel 1, dat zich richt tegen voormeld oordeel van het Hof, slaagt derhalve.
3.2. Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft op die bepaling ter zitting van het Hof een beroep gedaan, aan beoordeling waarvan het Hof niet is toegekomen. Als reden voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding heeft belanghebbende aangevoerd "nu belanghebbende gekozen heeft voor de hoogste betrouwbaarheidsgraad van bezorgen". Dit is evenwel onvoldoende grond voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
Belanghebbende heeft zich ter zitting van het Hof voorts nog beroepen op onderdeel 6.1.3 van het Besluit van 21 juli 1997, nr. AFZ97/2526M, Stcrt. 1997, 138, V-N 1997/2707 (Voorschrift algemene wet bestuursrecht 1997). Dit beroep faalt reeds omdat in dat besluit de begrippen 'verzending per post' en 'ter post bezorgd' kennelijk niet anders zijn bedoeld dan in de zin van de Awb.
3.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Middel 2 behoeft geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verklaart belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk in zijn beroep bij het Hof.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2004.