ECLI:NL:HR:2004:AR3264
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen afwijzing vordering tot bewaring van verdachte in drugszaken
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de Officier van Justitie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, die op 1 maart 2004 de vordering tot inbewaringstelling van een verdachte, die wordt verdacht van het inwendig invoeren van cocaïne, had afgewezen. De Rechtbank oordeelde dat er ernstig rekening moest worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte niet zou worden vervolgd, gezien het beleid van het Openbaar Ministerie (OM) ten tijde van de beoordeling van de vordering. Dit beleid houdt in dat drugskoeriers op Schiphol niet worden vervolgd als zij minder dan drie kilogram cocaïne bij zich hebben en geen relevante documentatie of eerdere betrokkenheid bij drugssmokkel kunnen aantonen.
De Hoge Raad heeft de beschikking van de Rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de afwijzing van de vordering tot bewaring terecht was. De Hoge Raad stelde vast dat de Rechtbank niet onbegrijpelijk had geoordeeld en dat het beleid van het OM niet verkeerd was weergegeven. De Hoge Raad benadrukte dat de inbeslagneming van verboden voorwerpen niet kan dienen als grond voor voorlopige hechtenis, zoals vastgelegd in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing van de Rechtbank om de vordering tot inbewaringstelling af te wijzen, werd als juist beschouwd, en de middelen van de Officier van Justitie werden verworpen.
De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 16 november 2004, waarbij de vice-president en vier raadsheren aanwezig waren. De zaak benadrukt de belangrijke afwegingen die gemaakt moeten worden bij voorlopige hechtenis in drugszaken, vooral in het licht van het beleid van het OM en de rechten van de verdachte.