ECLI:NL:HR:2004:AR3257
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Strafoplegging en -motivering in het licht van de draagkracht van de verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname en wonende in Nederland, was veroordeeld tot een geldboete van € 1.250,- voor overtreding van artikel 163 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had een WAO-uitkering van € 700,- en voerde aan dat hij de boete niet kon betalen. Het hof had geoordeeld dat de draagkracht van de verdachte toereikend was om de boete te voldoen, wat de verdachte betwistte. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing en verwijzing naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor het bepalen van de straf.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof zijn beslissing tot het opleggen van de geldboete voldoende had gemotiveerd. De Hoge Raad overwoog dat de draagkracht van de verdachte, ondanks zijn financiële situatie, niet onbegrijpelijk was in het licht van de aangevoerde feiten. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat er geen gronden waren voor cassatie. De uitspraak van het hof werd daarmee bevestigd, en de verdachte bleef veroordeeld tot de opgelegde straf.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de motivering van strafopleggingen in relatie tot de financiële situatie van de verdachte, en hoe de rechter de draagkracht van de verdachte in zijn overwegingen meeneemt bij het bepalen van de straf.