ECLI:NL:HR:2004:AR3228

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01074/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekverlening bij afwezigheid verdachte en rol van gemachtigde raadsman

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1947 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, was niet verschenen op de terechtzittingen. Zijn raadsman, mr. R.V. Hagenaars, was wel aanwezig en had zich uitdrukkelijk laten machtigen om de verdediging te voeren. Het Hof had echter besloten dat de verdachte persoonlijk aanwezig moest zijn en verleende verstek tegen de verdachte, waardoor de raadsman niet het woord ter verdediging kon voeren.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had gehandeld door de raadsman niet toe te laten tot de verdediging. De wetgeving, met name de artikelen 278 en 279 van het Wetboek van Strafvordering, staat toe dat een verdachte zich kan laten verdedigen door een advocaat, zelfs als de verdachte niet ter terechtzitting verschijnt, mits de advocaat daartoe uitdrukkelijk is gemachtigd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid voor een verdachte om zich te laten verdedigen, ook in zijn afwezigheid, en de voorwaarden waaronder verstek kan worden verleend. De Hoge Raad bevestigde dat de aanwezigheid van de verdachte niet altijd noodzakelijk is voor een eerlijke rechtsgang, mits de verdediging adequaat kan worden gevoerd door een gemachtigde raadsman.

Uitspraak

16 november 2004
Strafkamer
nr. 01074/04
SG/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 november 2003, nummer 22/002741-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren [te geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1947, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in "Penitentiaire Inrichting Utrecht", Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 31 juli 2002 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf met onttrekking aan het verkeer en teruggave aan de verdachte zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, dan wel onvoldoende gemotiveerd de gemachtigde raadsman van de verdachte niet de gelegenheid heeft geboden het woord ter verdediging te voeren doch tegen de verdachte verstek heeft verleend.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 september 2003 houdt - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De verdachte (...) is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R.V. Hagenaars, advocaat te Rotterdam. De raadsman deelt mede dat hij uitdrukkelijk gemachtigd is de verdediging te voeren.
(...)
Desgevraagd deelt de advocaat-generaal mede dat zij enkel bericht heeft ontvangen van de getuige [getuige 1]. Zij verzoekt aanhouding van de behandeling van de zaak, teneinde de heden niet ter terechtzitting verschenen getuigen, opnieuw te doen oproepen, alsmede een bevel medebrenging af te geven voor de verdachte.
De raadsman merkt op dat hij van de getuige [getuige 1] heeft vernomen dat de andere getuigen nog met vakantie zijn. Voorts acht de raadsman een bevel medebrenging niet nodig.
Het hof onderbreekt hierop het onderzoek voor beraadslaging.
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede, dat de behandeling van de zaak zal worden aangehouden daar het hof het wenselijk acht dat de verdachte bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig is. Derhalve stemt het hof er niet mee in dat de raadsman thans de verdediging zal voeren voor zijn afwezige cliënt. Het hof beveelt dat de verdachte in persoon zal verschijnen en zal daartoe zijn medebrenging gelasten."
en het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 november 2003:
"De verdachte (...) is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R.V. Hagenaars, advocaat te Rotterdam, die mededeelt door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. Voorts deelt hij mede niet te weten waarom de verdachte heden wederom niet ter terechtzitting is verschenen. Desgevraagd verklaart hij na de vorige zitting geen contact te hebben opgenomen met de verdachte.
(...)
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt het hof bij monde van de voorzitter mede dat het hof ter terechtzitting van 12 september 2003 niet heeft ingestemd met een verdediging van de afwezige verdachte door de raadsman, als bedoeld in artikel 279, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, en alstoen het onderzoek heeft geschorst en de behandeling van de zaak heeft aangehouden tot de terechtzitting van heden, daar het hof het wenselijk acht dat de verdachte bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig is. Daartoe heeft het hof - op de voet van artikel 278, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering - ter terechtzitting van 12 september 2003 de persoonlijke verschijning van de verdachte bevolen en tevens zijn medebrenging gelast. Nu de verdachte ter terechtzitting van heden wederom niet is verschenen en aan het bevel geen gevolg heeft gegeven, heeft hij daarmee tevens afstand gedaan van de mogelijkheid zich te laten verdedigen. Het hof verleent derhalve verstek tegen de verdachte.
(...)
De raadsman vraagt uitdrukkelijk het woord ter verdediging, daar hij zich op het standpunt stelt dat hij door de verdachte is gemachtigd het woord ter verdediging te voeren.
De voorzitter deelt hem mede dat het hof op de eerder voormelde gronden verstek heeft verleend tegen de verdachte, zodat de raadsman niet het woord ter verdediging kan voeren."
3.3. Het middel betreft de toepassing van de art. 278, 279 en 280 Sv, die krachtens art. 415 Sv op het geding voor het gerechtshof van overeenkomstige toepassing zijn. Deze bepalingen luiden, voorzover hier van belang, als volgt:
"Artikel 278:
(...)
2. In geval de rechtbank het wenselijk acht dat de verdachte bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig is, beveelt zij dat de verdachte in persoon zal verschijnen; zij kan daartoe tevens zijn medebrenging gelasten.
Artikel 279:
1. De verdachte die niet is verschenen, kan zich ter terechtzitting laten verdedigen door een advocaat die verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. De rechtbank stemt daarmee in, onverminderd het bepaalde in artikel 278, tweede lid.
2. De behandeling van de zaak tegen de verdachte die zijn advocaat tot zijn verdediging heeft gemachtigd, geldt als een procedure op tegenspraak.
Artikel 280:
1. In het geval dat de verdachte niet op de terechtzitting verschijnt en de rechtbank geen aanleiding ziet voor
(...)
b. het verlenen van een bevel tot medebrenging van de verdachte, bedoeld in artikel 278, tweede lid, beveelt zij dat tegen de verdachte verstek wordt verleend en dat de behandeling van de zaak buiten zijn aanwezigheid wordt voortgezet, tenzij zij heeft ingestemd met verdediging op de voet van artikel 279."
3.4. De tekst van genoemde bepalingen is vastgesteld bij de Wet van 15 januari 1998, Stb. 33 (herziening onderzoek ter terechtzitting) die op 1 februari 1998 in werking is getreden. De Memorie van Toelichting houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Geklaagd werd over schending van artikel 6, derde lid sub c, EVRM door het niet toelaten tot de verdediging van raadslieden ten behoeve van hun niet verschenen cliënt. Het EHRM oordeelde op 22 september 1994 in navolging van de ECRM dat bij afweging van twee conflicterende belangen: het belang dat de verdachte op de terechtzitting aanwezig is enerzijds en het recht van de verdachte om zijn verdediging naar eigen inzicht te voeren ook indien hij verkiest niet ter terechtzitting te verschijnen anderzijds, het laatste als zwaarder wegend moet prevaleren.
(...)
Uit de uitspraken kan worden afgeleid dat in alle gevallen, waarin de verdachte om welke reden dan ook niet op de terechtzitting is verschenen, doch zijn raadsman met de kennelijke bedoeling om zijn cliënt te verdedigen wel, deze in beginsel tot die verdediging moet worden toegelaten, tenzij de rechtbank van oordeel is dat het onderzoek niet buiten aanwezigheid van de verdachte mag plaats vinden. In dat geval dient het onderzoek te worden geschorst.
(...)
Buiten kijf staat dat voor de strafrechtspleging de contradictoire procedure verreweg de voorkeur verdient. Het introduceren van een verschijningsplicht voor de verdachte lijkt evenwel niet wenselijk. Bedacht dient te worden dat de aanwezigheid van de verdachte op de terechtzitting niet behoeft te betekenen dat hij bereid is een verklaring af te leggen; zijn medewerking en deelname aan het onderzoek kan evenmin worden afgedwongen. Het desnoods met de sterke arm afdwingen van de aanwezigheid van de verdachte op de terechtzitting dient alleen plaats te vinden in de gevallen waarin dat in het belang van het onderzoek nodig is. In de overige gevallen dient het mogelijk te zijn dat de verdediging van de verdachte bij diens afwezigheid door zijn raadsman wordt gevoerd.
(...)
Uiteraard behoudt de rechtbank ten volle haar bevoegdheid om de persoonlijke aanwezigheid van de verdachte te gelasten, als zij dat voor de volledigheid van het onderzoek noodzakelijk oordeelt. Indien dat het geval is, kan de rechtbank het verzoek tot verdediging aanstonds afwijzen, dan wel na enig onderzoek waarbij de aanwezigheid van de verdachte niet is vereist, de schorsing van het onderzoek met een bevel tot oproeping van de verdachte - desgewenst voorzien van een last tot medebrenging - bevelen."
(Kamerstukken II, 1995-1996, 24 692, nr. 3, blz. 10-13)
3.5. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever geen verschijningsplicht voor de verdachte willen invoeren. Verschijnt de verdachte niet, dan kan hij zich door een advocaat, die verklaard heeft op de voet van art. 279 Sv daartoe uitdrukkelijk gemachtigd te zijn, ter terechtzitting laten verdedigen. Dat geldt ook in het geval waarin de rechter voordien heeft bevolen dat de verdachte in persoon ter terechtzitting zal verschijnen en daartoe zijn medebrenging heeft gelast, tenzij de rechter opnieuw de persoonlijke verschijning beveelt al dan niet met een bevel tot medebrenging, en daartoe het onderzoek ter terechtzitting schorst. Slechts in het geval de verdachte noch een uidrukkelijk gemachtigd raadsman is verschenen, kan tegen de verdachte verstek worden verleend. Het andersluidende oordeel van het Hof is derhalve onjuist, zodat het middel terecht is voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 november 2004.