ECLI:NL:HR:2004:AR3109
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Landbouwvrijstelling en natuurbeheer in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 juni 2003, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van ƒ 894.670, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur was gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in cassatie ging.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende exploiteerde in maatschapsverband een landbouwbedrijf op twee boerderijen met gronden. In 1998 verkocht de maatschap deze boerderijen en gronden aan vereniging A, die op deze landerijen een natuurgebied wilde ontwikkelen. De directeur van vereniging A verklaarde dat er op de aangekochte gronden natuurbeheer werd uitgeoefend en geen agrarisch bedrijf, met extensieve begrazing ter instandhouding van het open landschap.
In cassatie werd het oordeel van het Hof dat de boerderijen en gronden waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zouden worden aangewend, bevestigd. Dit oordeel was gebaseerd op de voorgenomen aanwending van de gronden die niet gericht was op het voortbrengen van dierlijke of plantaardige producten. De Hoge Raad oordeelde dat het eerste middel faalde, omdat het oordeel van het Hof geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en niet in cassatie kon worden getoetst. Het tweede middel leidde evenmin tot cassatie, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriep.
De Hoge Raad besloot dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 1 oktober 2004 door de vice-president en de raadsheren in openbaar.