ECLI:NL:HR:2004:AR3108
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Landbouwvrijstelling en natuurbeheer in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 juni 2003, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van ƒ 835.245, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur was gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in cassatie ging.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende in maatschapsverband een landbouwbedrijf exploiteerde op twee boerderijen met gronden, die in 1998 zijn verkocht aan vereniging A. Deze vereniging had de intentie om op de aangekochte gronden een natuurgebied te ontwikkelen. De directeur van vereniging A verklaarde dat er op de gronden natuurbeheer zou plaatsvinden en geen agrarisch bedrijf meer zou worden uitgeoefend. Dit leidde tot de vraag of de landbouwvrijstelling van toepassing was.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de boerderijen en gronden ten tijde van de verkoop waarschijnlijk niet meer zouden worden aangewend voor de uitoefening van een landbouwbedrijf, maar voor natuurbeheer. Dit oordeel werd niet als onjuist beschouwd en de Hoge Raad kon dit niet verder toetsen in cassatie, aangezien het om feitelijke waarderingen ging. Het eerste middel faalde, evenals het tweede middel, dat geen nadere motivering vereiste.
De Hoge Raad besloot dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 1 oktober 2004 door de vice-president en andere rechters in het openbaar.