ECLI:NL:HR:2004:AR3107
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Gevolgen van niet-inachtneming van artikel 67k AWR bij oplegging van boetes op naheffingsaanslagen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd over de jaren 1996 tot en met 1999. De naheffingsaanslagen omvatten aanzienlijke bedragen aan belasting en boetes van 100% van de nageheven belasting. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en is in beroep gegaan bij het Hof, dat de aanslagen voor de jaren 1996 en 1997 heeft vernietigd en de boete heeft gematigd. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet had voldaan aan de vereisten van artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, omdat belanghebbende niet vooraf was geïnformeerd over het voornemen tot het opleggen van boetes.
De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof vernietigd en geoordeeld dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de boetes gematigd moesten worden. De Hoge Raad concludeerde dat de Inspecteur, zelfs met kennis van de gegevens die belanghebbende had kunnen aanleveren, geen lagere boete zou hebben opgelegd. De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een hernieuwde beoordeling van de hoogte van de boete. Dit arrest benadrukt het belang van de procedurele waarborgen bij het opleggen van boetes en de noodzaak voor de belastingautoriteiten om belanghebbenden tijdig te informeren over hun voornemens.