ECLI:NL:HR:2004:AR3016

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01509/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het recht op een eerlijk proces door het niet verstrekken van geluidsbanden van afgeluisterde telefoongesprekken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1962, had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling. De kern van het geschil betrof de schending van het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verdediging stelde dat zij niet in staat was gesteld kennis te nemen van geluidsbanden van afgeluisterde telefoongesprekken, die relevant zouden zijn voor de zaak. De verdediging had in eerste aanleg en in hoger beroep verzocht om deze geluidsbanden aan het dossier toe te voegen, maar het Hof oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet verplicht was om deze geluidsbanden ambtshalve toe te voegen aan het dossier. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof niet onjuist of onbegrijpelijk had geoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat het verweer van de verdachte niet betrekking had op de voor het bewijs gebruikte tapgesprekken en dat het beroep op schending van het recht op een eerlijk proces niet kon slagen. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

9 november 2004
Strafkamer
nr. 01509/03
SCR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 februari 2003, nummer 20/002101-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 18 september 2000, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 4 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "medeplegen van oplichting" en 3. "medeplegen van het opzettelijk afleveren van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, terwijl hij weet dat dit bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van éénhonderd uren, in plaats van twee maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces is geschonden doordat de verdediging niet in staat is gesteld kennis te nemen van de geluidsbanden van afgeluisterde telefoongesprekken.
3.2. Ter terechtzitting van het Hof heeft de raadsman blijkens de pleitnotities, die aan het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal zijn gehecht, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd:
"1. Niet-ontvankelijkheid OM
De Officier van Justitie is ten aanzien van elk der ten laste gelegde feiten niet-ontvankelijk.
(...)
b. kennisname geluidsbanden getapte telefoongesprekken:
In eerste aanleg is aangevoerd dat ten onrechte aan [verdachte], althans aan zijn raadsman de mogelijkheid onthouden is de geluidsbanden van de getapte telefoongesprekken te beluisteren, althans door een deskundige in stemherkenning te laten onderzoeken.
De Rechtbank heeft dit verweer verworpen met de stelling dat deze geluidsbanden geen deel uitmaken van het procesdossier in deze zaak. De Rechtbank gaat er dan echter ten onrechte aan voorbij dat deze geluidsbanden wel hadden moeten worden opgenomen in dit dossier. Uitgaande van het criterium van de Hoge Raad in NJ 1996/687 dat in het dossier moeten worden opgenomen die stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn hetzij in een voor de verdachte belastende, hetzij in voor hem ontlastende zin, hadden deze geluidsbanden in het onderhavige dossier moeten worden opgenomen.
Daarbij komt dat in datzelfde arrest de Hoge Raad bepaalde dat ook de kennisname van zich niet in het dossier bevindende stukken aan de verdediging in beginsel niet mag worden onthouden, indien de betrouwbaarheid of rechtmatigheid van de verkrijging van enig bewijsmiddel wordt aangevochten. En dat is hier aan de orde. De stelling van [verdachte] is namelijk dat hij zijn telefoon vaak uitleent en de Sinti-taal, waarin een aantal van de getapte gesprekken wordt gevoerd, helemaal niet machtig is.
(...)
Namens de verdachte is bij schrijven van 20 juli 1999 uitdrukkelijk gevraagd om van alle stukken in het dossier te mogen kennisnemen. En ook tijdens de regiezitting is namens [verdachte] nogmaals aan het OM gevraagd om de ontbrekende stukken te doen toekomen. Overigens dient naar de mening van [verdachte] uit hoofde van een eerlijke proces-voering het OM gewoon spontaan alle voor de beoordeling van de zaak verzamelde gegevens ter beschikking te stellen, ongeacht of daar nu specifiek om gevraagd wordt. Een verdachte weet immers niet altijd welke relevante gegevens er verzameld zijn en kan daar dan ook niet specifiek om vragen."
3.3. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak het verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging. De raadsman heeft daartoe - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
(...)
De banden van de van verdachte opgenomen telefoongesprekken zijn niet aan het dossier toegevoegd.
(...)
Evenmin vindt steun in het recht de opvatting van de raadsman dat het openbaar ministerie uit eigen beweging alle voor de beoordeling van de zaak verzamelde gegevens aan de verdediging ter beschikking dient te stellen. Ook overigens is niet gebleken dat het openbaar ministerie met miskenning van de rechten van de verdachte relevante gegevens aan het dossier zou hebben onthouden.
Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen."
3.4. Voorzover in het middel de stelling wordt betrokken dat in hoger beroep, evenals in eerste aanleg door de verdediging is verzocht om geluidsbanden van afgeluisterde telefoongesprekken aan de stukken toe te voegen mist het feitelijke grondslag nu uit de processen-verbaal van de desbetreffende terechtzittingen niet blijkt dat een dergelijk verzoek is gedaan.
3.5. Voorzover het middel berust op de veronderstelling dat het Hof heeft geoordeeld dat de verdediging geen aanspraak heeft op kennisneming van de geluidsbanden van afgeluisterde telefoongesprekken waaraan de verdachte zou hebben deelgenomen, berust het op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak. Ter terechtzitting van het Hof is namens de verdachte aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging omdat het niet eigener beweging de geluidsbanden aan het dossier heeft toegevoegd. Het Hof heeft in de in het middel aangevallen overweging tot uitdrukking gebracht dat het Openbaar Ministerie tot zodanige toevoeging aan het dossier niet uit eigen beweging was gehouden. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het in het licht van hetgeen in het verweer omtrent de relevantie van de geluidsbanden voor enige in deze zaak te nemen beslissing is aangevoerd ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is. Het Hof heeft, gelet op de inkleding van het verweer, kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het geen betrekking had op de inhoud van de door het Hof voor het bewijs gebezigde - onmiskenbaar niet in de Sintitaal - gevoerde telefoongesprekken. Het Hof behoefde daarom geen aanleiding te vinden om ambtshalve de toevoeging aan het dossier te gelasten van "de geluidsbanden".
3.6. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 9 november 2004.