ECLI:NL:HR:2004:AR3001
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van cassatieberoep en tijdige indiening van middelen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 november 2004 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een betrokkene tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene was verplicht tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 23.104,94, subsidiair 180 dagen hechtenis. De betrokkene had een cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat de betrokkene niet-ontvankelijk was in zijn beroep omdat hij niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur houdende middelen van cassatie had ingediend. De Hoge Raad benadrukte dat de mogelijkheid om cassatiemiddelen schriftelijk toe te lichten, zoals vastgelegd in artikel 438, tweede lid aanhef en onder a van het Wetboek van Strafvordering, alleen geldt voor tijdig ingediende middelen. Nieuwe klachten kunnen niet meer worden opgeworpen na het verstrijken van de termijn. De raadsman had op 22 juni 2004 een geschrift overgelegd met een toelichting op de middelen van het cassatieberoep, maar dit kon niet als een geldig cassatieschrift worden aangemerkt omdat er eerder geen tijdig ingediende middelen waren. De Hoge Raad verklaarde de betrokkene derhalve niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen.