ECLI:NL:HR:2004:AR2974
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Arrest inzake de verplichtingen van een overnemende partij bij faillissement van een onderneming
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen TAXICENTRALE MIDDELBURG B.V. (TCM) en een voormalige werknemer, aangeduid als [verweerder]. De zaak betreft de verplichtingen van TCM na de overname van activa van het failliete taxibedrijf MTC (Middelburgse Taxicentrale B.V.). De werknemer had TCM gedagvaard omdat hij vond dat zijn nieuwe arbeidsovereenkomst niet overeenkwam met de voorwaarden van zijn eerdere dienstverband bij MTC. De rechtbank had eerder geoordeeld dat TCM verplicht was om de werknemer een arbeidsovereenkomst aan te bieden die in grote lijnen overeenkwam met zijn oude contract, maar TCM had deze verplichting niet nagekomen.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van de lagere rechtbanken dat de overeenkomst tussen TCM en de curator van MTC een derdenbeding inhield, waardoor de werknemer rechten kon ontlenen aan deze overeenkomst. TCM had niet voldaan aan de verplichtingen die voortvloeiden uit deze overeenkomst, wat leidde tot de conclusie dat de werknemer recht had op vervangende schadevergoeding. De Hoge Raad verwierp het beroep van TCM en veroordeelde hen in de proceskosten van de cassatieprocedure.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een overnemende partij in faillissementssituaties, vooral met betrekking tot de rechten van werknemers. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden van het geval en de redelijkheid en billijkheid bepalend zijn voor de uitleg van de overeenkomst tussen de overnemende partij en de curator, en dat werknemers recht hebben op een arbeidsovereenkomst die in grote lijnen overeenkomt met hun eerdere contracten.