ECLI:NL:HR:2004:AR2718

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39820
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • L. Monné
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor 1 januari 1994

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 1990. De oorspronkelijke aanslag dateert van 31 december 1993, terwijl de navorderingsaanslag is opgelegd op 6 december 1993. De belanghebbende heeft in beroep bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch de navorderingsaanslag aangevochten, waarbij het Hof de aanslag heeft verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 144.238, maar zonder toepassing van een verhoging. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De belanghebbende heeft hierop een conclusie van repliek ingediend, gevolgd door een conclusie van dupliek van de Staatssecretaris.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de belastingaanslag gedateerd is op 6 december 1993 en dat ingevolge het overgangsrecht van de Wet voltooiing eerste fase herziening van de rechterlijke organisatie, het recht van toepassing blijft zoals dat gold vóór 1 januari 1994. Dit betekent dat belanghebbende recht had op rechtstreeks beroep tegen de navorderingsaanslag. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende in zijn beroep kon worden ontvangen en dat het Hof op het beroep ten gronde terecht heeft beslist. De Hoge Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 24 september 2004, en de beslissing is genomen door de vice-president en vier raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

Nr. 39.820
24 september 2004
WM
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 juli 2003, nr. 94/00107, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 met dagtekening 31 december 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 8.238.
Met dagtekening 6 december 1993 is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 144.238, met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, met het besluit van die verhoging geen kwijtschelding te verlenen.
Belanghebbende is van de navorderingsaanslag en het besluit geen kwijtschelding te verlenen in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 144.238, zonder toepassing van een verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
Het middel faalt. De onderwerpelijke belastingaanslag is gedagtekend 6 december 1993. Ingevolge het bepaalde in artikel I, lid 2, van het overgangsrecht van de op 1 januari 1994 in werking getreden Wet voltooiing eerste fase herziening van de rechterlijke organisatie (Stb. 1993, 650) zoals nadien gewijzigd bij de Aanpassingswet Awb III (Stb. 1993, 690) blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen het recht van toepassing zoals het gold vóór laatstgenoemd tijdstip. Belanghebbende kon derhalve rechtstreeks beroep instellen tegen de aanslag die hij heeft aangezien en mocht aanzien voor een navorderingsaanslag. 's Hofs oordeel dat belanghebbende in zijn beroep kon worden ontvangen geeft ook overigens geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Uitgaande van dat oordeel heeft het Hof terecht op het beroep ten gronde beslist.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, L. Monné, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2004.