ECLI:NL:HR:2004:AR2713

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38796
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • A.R. Leemreis
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leeftijdsdiscriminatie in de inkomstenbelasting: beoordeling van de toerekening van inkomensbestanddelen aan echtgenoten

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 juli 2002, nr. BK-01/02060, betreffende een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De voorlopige aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.878. Na bezwaar tegen deze aanslag, dat door de Inspecteur werd afgewezen, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad behandelt de klachten van belanghebbende, die onder andere aanvoert dat de toerekening van inkomensbestanddelen aan de echtgenote van de belastingplichtige, indien deze jonger is, in strijd is met het verbod van leeftijdsdiscriminatie zoals neergelegd in artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). De Hoge Raad oordeelt dat de klacht faalt, omdat de toerekening niet bedoeld is om de ene echtgenoot in een nadeliger fiscale positie te brengen dan de andere. De tweede klacht van belanghebbende wordt eveneens verworpen, omdat deze geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, en is openbaar uitgesproken op 24 september 2004.

Uitspraak

Nr. 38.796
24 september 2004
az
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 juli 2002, nr. BK-01/02060 betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Voorlopige aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.878, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Belanghebbende herhaalt in de eerste klacht zijn door het Hof verworpen betoog dat de in artikel 5, lid 4, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 neergelegde toerekening van bestanddelen van het inkomen van de belastingplichtige aan zijn echtgenote ingeval hij jonger is dan zijn echtgenote, in strijd is met het in artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) neergelegde verbod van leeftijdsdiscriminatie.
3.2. De klacht faalt, reeds omdat deze op relatieve leeftijd gebaseerde toerekening van inkomensbestanddelen niet ten doel heeft de ene echtgenoot ten opzichte van de andere echtgenoot in een voordeliger of nadeliger fiscale positie te brengen, en zij evenmin bij voorbaat ertoe leidt dat de echtgenoot aan wie de niet-persoonlijke inkomensbestanddelen worden toegerekend altijd in een voordeliger fiscale positie verkeert dan zijn jongere echtgenoot, of andersom.
3.3. De tweede klacht kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2004.