ECLI:NL:HR:2004:AR2437
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- J.L.M. Urlings
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Kwalificatie van afpersing en bedreiging in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor afpersing en bedreiging, gepleegd door twee of meer verenigde personen, en voor het in bezit hebben van een vuurwapen. De Hoge Raad heeft de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof terecht artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft toegepast. Dit artikel stelt dat de zwaarste hoofdstraf moet worden opgelegd voor de strafbare feiten die de verdachte heeft gepleegd. De Hoge Raad heeft de kwalificatie van de feiten als afpersing en poging tot afpersing bevestigd, en ook de kwalificatie van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte had samen met anderen geprobeerd om slachtoffers onder bedreiging van geweld te dwingen tot het afgeven van grote geldbedragen. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie van de verdachte niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand bleef.