ECLI:NL:HR:2004:AR2435
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Beroep op strafvermindering in verband met detentie onder Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen, was gedetineerd in het Detentie Centrum Zeist en had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot 45 maanden gevangenisstraf voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek de invoer van cocaïne. De verdediging voerde aan dat de detentieomstandigheden, die voortvloeiden uit de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers, in strijd waren met het gelijkheidsbeginsel en dat dit een reden voor strafvermindering zou moeten zijn. Het Hof had echter geoordeeld dat de detentieomstandigheden geen reden voor strafvermindering vormden, omdat deze waren gebaseerd op een noodsituatie die nog steeds voortduurde. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat er geen rechtsregel was die de strafrechter verplichtte om de wijze van voorlopige hechtenis te verdisconteren in de strafoplegging. De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat de motivering van het Hof toereikend was. De uitspraak benadrukt dat niet elke ongelijke behandeling van gelijke gevallen in strijd is met internationale verdragen, zolang er een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor bestaat. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet vernietigd hoefde te worden en dat het beroep van de verdachte werd verworpen.