ECLI:NL:HR:2004:AR2317
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- J.C. van Oven
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Belastingrechtelijke implicaties van een schenking door een Familiefonds
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking heeft op een aanslag in het recht van schenking. De aanslag was opgelegd naar aanleiding van een schenking door het Familiefonds A, waarbij een bedrag van ƒ 7796 was verkregen. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en het oordeel van het Hof bevestigd. Het Hof had geoordeeld dat het Familiefonds met de uitkering aan belanghebbende een materiële schenking had gedaan, die onderhevig was aan schenkingsrecht op basis van de Successiewet 1956. Dit oordeel was gebaseerd op de omstandigheden dat de afstammelingen van de oprichters van het Familiefonds niet primair lid worden om een uitkering voor zichzelf te verkrijgen, maar om bij te dragen aan het doel van het Familiefonds. Bovendien was de uitkering onderworpen aan een beslissing van de vergadering van het Familiefonds, wat het recht op uitkering deed ontstaan.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel van belanghebbende, dat betoogde dat een Descendent recht had op een toelage indien aan bepaalde voorwaarden was voldaan, niet kon leiden tot cassatie. Het Hof had dit anders beoordeeld en zijn oordeel was feitelijk van aard, wat niet in cassatie kon worden getoetst. De Hoge Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 17 september 2004.