ECLI:NL:HR:2004:AR2317

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39183
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • J.C. van Oven
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke implicaties van een schenking door een Familiefonds

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking heeft op een aanslag in het recht van schenking. De aanslag was opgelegd naar aanleiding van een schenking door het Familiefonds A, waarbij een bedrag van ƒ 7796 was verkregen. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en het oordeel van het Hof bevestigd. Het Hof had geoordeeld dat het Familiefonds met de uitkering aan belanghebbende een materiële schenking had gedaan, die onderhevig was aan schenkingsrecht op basis van de Successiewet 1956. Dit oordeel was gebaseerd op de omstandigheden dat de afstammelingen van de oprichters van het Familiefonds niet primair lid worden om een uitkering voor zichzelf te verkrijgen, maar om bij te dragen aan het doel van het Familiefonds. Bovendien was de uitkering onderworpen aan een beslissing van de vergadering van het Familiefonds, wat het recht op uitkering deed ontstaan.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel van belanghebbende, dat betoogde dat een Descendent recht had op een toelage indien aan bepaalde voorwaarden was voldaan, niet kon leiden tot cassatie. Het Hof had dit anders beoordeeld en zijn oordeel was feitelijk van aard, wat niet in cassatie kon worden getoetst. De Hoge Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 17 september 2004.

Uitspraak

Nr. 39.183
17 september 2004
BK
gewezen op het beroep in cassatie van X, domicilie gekozen hebbende te Z, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 december 2002, nr. BK-00/03068, betreffende na te melden aanslag in het recht van schenking.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van een schenking door het Familiefonds A (hierna: het Familiefonds) een aanslag in het recht van schenking opgelegd naar een verkrijging van ƒ 7796, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht een maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het Familiefonds met het toekennen van de uitkering aan belanghebbende een materiële schenking heeft gedaan, die op de voet van artikel 1, leden 1 en 2, van de Successiewet 1956 als een zogenoemde "andere bevoordeling uit vrijgevigheid" met schenkingsrecht is belast. Het Hof heeft dit oordeel gebaseerd - kort samengevat - op de omstandigheden dat de zogenoemde Descendenten (afstammelingen van de oprichters van het Familiefonds) in beginsel geen lid worden met het oog op de verwerving van een uitkering uit het Familiefonds voor zichzelf in de toekomst, maar dit doen om bij te dragen tot het doel dat het Familiefonds zich heeft gesteld; voorts, dat aan het doen van de uitkering een beoordeling door en een beslissing van de vergadering van het Familiefonds ten grondslag ligt, welke beslissing het recht op een uitkering doet ontstaan; ten slotte, dat niet aannemelijk is dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het lidmaatschap enerzijds en het toekennen van een uitkering als thans in het geding tot een dergelijk bedrag voor een dergelijk doel anderzijds.
3.2. Voorzover het middel 's Hofs oordeel bestrijdt met het betoog dat indien een Descendent voldoet aan de in artikel 5 van het Familiecontract vermelde voorwaarden, hij recht heeft op een toelage, faalt het. Het Hof heeft klaarblijkelijk anders geoordeeld; dat oordeel, dat berust op zijn uitlegging van het Familiecontract, is van feitelijke aard en kan in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het behoefde geen nadere redengeving en is niet onbegrijpelijk.
3.3. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2004.