ECLI:NL:HR:2004:AR1960
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Nietigverklaring van de inleidende dagvaarding en de rol van de verdediging in het strafproces
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had in hoger beroep verweer gevoerd tegen de geldigheid van de inleidende dagvaarding, die volgens hem nietig verklaard diende te worden. Dit verweer was echter pas in hoger beroep ingediend, terwijl de oproeping voor de terechtzitting in eerste aanleg aan de verdachte in persoon was betekend. De Hoge Raad oordeelde dat het verweer niet tijdig was en dat de verdachte zelf verantwoordelijk was voor zijn onwetendheid over de inhoud van de dagvaarding. De verdediging had de mogelijkheid om de inhoud van de dagvaarding te bespreken, maar de verdachte had ervoor gekozen om geen kennis te nemen van deze inhoud. De Hoge Raad concludeerde dat de politierechter in overeenstemming met de wet had gehandeld door de zaak te schorsen en de verdachte opnieuw op te roepen. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof, waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was verklaard in de vervolging voor een van de tenlastegelegde feiten, en de verdachte werd vrijgesproken van een ander feit, maar veroordeeld tot een taakstraf voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.