ECLI:NL:HR:2004:AR1289

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/209HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de inbreng van activa en passiva in een besloten vennootschap en de gevolgen voor de vordering op de eisers

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarin eisers, [Eiser 1] en [Eiseres 2], zich verzetten tegen een vordering van verweerder, die hen heeft gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht. Verweerder vorderde betaling van een bedrag van ƒ 92.065,--, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen, waarna eisers in hoger beroep gingen. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarop eisers cassatie hebben ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 oktober 2004 geoordeeld dat de vordering van verweerder, die als borg was opgetreden voor de schulden van een vennootschap, niet was komen te vervallen door de inbreng van activa en passiva in een besloten vennootschap. Eisers voerden aan dat verweerder niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vordering, omdat hij alle activa en passiva van zijn eenmanszaak had ingebracht in de opgerichte vennootschap [B] B.V. De Hoge Raad oordeelde dat de inbreng van activa en passiva in een besloten vennootschap geen eigendomsoverdracht met zich meebrengt en dat er geen akte van cessie was die de vordering op eisers aan de B.V. had overgedragen.

De Hoge Raad verwierp het beroep van eisers en oordeelde dat de rechtbank en het hof terecht hadden geoordeeld dat de vordering van verweerder op eisers bleef bestaan. De kosten van het geding in cassatie werden aan eisers opgelegd, begroot op € 861,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest bevestigt de noodzaak van een akte van cessie voor de overdracht van vorderingen en verduidelijkt de juridische gevolgen van de inbreng van activa in een vennootschap.

Uitspraak

29 oktober 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/209HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2], echtgenote van [eiser 1]
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. M.W. Scheltema,
thans geen advocaat,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats], België,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie (verder: [verweerder]) heeft bij exploot van 7 februari 2001 eisers tot cassatie (verder: [eiser] c.s.) onder versneld regime gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht en gevorderd [eiser] c.s. te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van ƒ 92.065,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juni 1995 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van ƒ 806,25, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
[Eiser] c.s. hebben de vordering bestreden.
Na een comparitie na antwoord heeft de rechtbank bij vonnis van 28 juni 2001 de vordering toegewezen tot bedragen van ƒ 66.000,-- en ƒ 806,25, vermeerderd met de wettelijke rente, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 6 maart 2003 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Ter rolzitting van 11 november 2003 heeft de advocaat van [eiser] c.s. zich aan de zaak onttrokken.
De zaak is voor [verweerder] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
[Verweerder], die destijds de vaste raadsman was van eiser tot cassatie onder 1, heeft, na zich daartoe bij overeenkomsten van 11 maart en 19 mei 1993 te hebben verbonden, zich tegenover Credit Lyonnais Bank Nederland (verder: de bank) door middel van te zijnen laste afgegeven bankgaranties ten bedrage van respectievelijk ƒ 36.000,-- en ƒ 30.000,-- borg gesteld ter zake van schulden van Raadgevend Adviesbureau [A] B.V. en B.V. Rijn- en Maasvestecompagnie. In de hiervoor bedoelde overeenkomsten is tevens bepaald dat [eiser] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hoofdsommen van de bankgaranties alsmede rente en kosten indien [verweerder] als borg wordt aangesproken door de bank.
[Verweerder] is in de maand juni 1995 door de bank aangesproken tot betaling van ƒ 66.000,--.
3.2 De vordering van [verweerder] strekt, voorzover in cassatie nog van belang, ertoe deze geldsom, vermeerderd met rente en kosten, op grond van de voormelde overeenkomsten op [eiser] c.s. te verhalen. [Eiser] c.s. hebben, voorzover in cassatie nog van belang, als verweer aangevoerd dat [verweerder] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering omdat hij alle activa en passiva van zijn eenmanszaak, en derhalve ook de bankgaranties c.a., heeft ingebracht in de op 30 maart 1995 door hem opgerichte vennootschap [B] B.V. (verder: [B] B.V.) zodat niet [verweerder], maar [B] B.V. een vordering op [eiser] c.s. heeft. De rechtbank heeft dit verweer verworpen omdat "inbreng" in een besloten vennootschap geen eigendom doet overgaan en [eiser] c.s. desgevraagd hebben verklaard niet met enige cessie bekend te zijn.
3.3 In hoger beroep hebben [eiser] c.s. hiertegen een grief gericht en onder verwijzing naar de door hen in het geding gebrachte fotokopie van de oprichtingsakte van [B] B.V. betoogd, kort gezegd, dat daaruit blijkt dat alle activa en passiva van de eenmanszaak van [verweerder], en derhalve ook de bankgaranties c.a., zijn ingebracht in [B] B.V. zodat die B.V. en niet [verweerder] een vordering heeft.
3.4 Het hof heeft dienaangaande het volgende overwogen. De vraag of [verweerder] de bankgaranties c.a. in zijn B.V. heeft ingebracht kan onbeantwoord blijven, nu een dergelijke inbreng geen overdracht en levering van de (destijds niet-opeisbare) vordering van [verweerder] op [eiser] c.s. inhoudt. Inbreng van de activa en passiva van de eenmanszaak in de B.V. heeft geen invloed op de goederenrechtelijke levering van de activa en het overnemen van de passiva, maar regelt de obligatoire, onderlinge verhouding tussen de inbrengende oprichter ([verweerder]) en de vennootschap. Derhalve is niet relevant dat [verweerder] aan [eiser] c.s. mededeling heeft gedaan dat de eenmanszaak in een besloten vennootschap is ingebracht. Voor overdracht en levering van een vordering is ingevolge artikel 3:94 BW een akte van cessie nodig. Gesteld noch gebleken is dat [verweerder] de onderhavige vordering op [eiser] c.s. aan zijn B.V. heeft gecedeerd. Op grond hiervan heeft het hof geoordeeld dat de grief faalt.
3.5 Hiertegen komt het middel op met rechts- en motiveringsklachten. Die klachten stellen voorop dat inbreng van een eenmanszaak na het nemen van aandelen in beginsel een goederenrechtelijke levering van de activa en het overnemen van de passiva inhoudt en betogen voorts dat, nu de oprichtingsakte in beginsel kan dienen als een akte van cessie en het hof heeft vastgesteld dat [verweerder] aan [eiser] c.s. mededeling heeft gedaan dat de eenmanszaak in de besloten vennootschap is ingebracht, onbegrijpelijk is 's hofs oordeel dat gesteld noch gebleken is dat [verweerder] de onderhavige vordering aan zijn B.V. heeft gecedeerd.
3.6 Uit het bestreden oordeel blijkt dat het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat, ook al behoorden de in de overeenkomsten van 11 maart en 19 mei 1993 door [verweerder] bedongen regresrechten op [eiser] c.s. tot diens destijds in de vorm van een eenmanszaak uitgeoefende en nadien in [B] B.V. ingebrachte onderneming, die rechten slechts dan ten gevolge van die inbreng door [B] B.V. kunnen zijn verkregen, indien die aan haar zijn geleverd door een daartoe bestemde akte als bedoeld in artikel 3:94 BW en mededeling daarvan aan [eiser] c.s. Dat uitgangspunt is juist. Het oordeel van het hof dat zo'n levering niet heeft plaatsgevonden steunt kennelijk daarop dat de oprichtingsakte van [B] B.V., waarin de regeling van de inbreng van de eenmanszaak van de oprichter ([verweerder]) ter storting op de aandelen is opgenomen, naar 's hofs oordeel niet tevens kan worden beschouwd als de akte bestemd tot levering van de tot de onderneming van [verweerder] behorende tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen rechten. Dit oordeel, waarbij het hof klaarblijkelijk betekenis heeft gehecht aan de onder punt 4 van de slotbepalingen van de oprichtingsakte opgenomen verklaring van de oprichter dat voor zover de storting op aandelen bestaat uit inbreng anders dan in geld de oprichter tot onverwijlde inbreng verplicht is, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is in het licht van de gedingstukken ook niet onbegrijpelijk noch onvoldoende gemotiveerd. Alle klachten van het middel stuiten hierop af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 861,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 29 oktober 2004.