Verweerster in cassatie - verder te noemen: Vesteda - heeft bij exploot van 6 november 2000 eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - op verkorte termijn gedagvaard voor de kantonrechter te Arnhem en - verkort weergegeven - gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden te verklaren, althans te ontbinden, met bevel tot ontruiming van de litigieuze woning en met machtiging van Vesteda om de ontruiming, zo nodig, door een deurwaarder te doen bewerkstelligen. Voorts heeft Vesteda gevorderd [eiser] c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van ƒ 3.454,11 ter zake van achterstallige huur, vermeerderd met incassokosten, en betaling van ƒ 978,85 voor iedere huurtermijn vanaf november 2000 tot de ontbinding van de huurovereenkomst en een zelfde bedrag als schadevergoeding voor iedere maand of gedeelte van een maand waarin [eiser] c.s. na ontbinding in gebreke zullen zijn met de ontruiming.
[Eiser] c.s. hebben de vorderingen bestreden en in reconventie - kort samengevat - gevorderd de maandelijkse huurprijs met 25% te matigen met ingang van 1 december 2000 tot de datum waarop Vesteda de onderhoudsklachten, naar behoren zal hebben verholpen. Bij akte ter comparitiezitting van 26 februari 2001 hebben zij hun eis vermeerderd en veroordeling van Vesteda gevorderd om bepaalde herstellingen uit te voeren en een vergoeding gevorderd voor, kort gezegd, verloren werkdagen en schade aan de inboedel.
Vesteda heeft de vordering in reconventie bestreden en zich tegen de vermeerdering van eis verzet.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 30 juli 2001 het verzet tegen de vermeerdering van eis ongegrond verklaard en in conventie de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [eiser] c.s. over de inmiddels opnieuw ontstane huurachterstand, bij tussenvonnis van 29 oktober 2001 in conventie de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van Vesteda. Bij eindvonnis van 18 maart 2002 heeft de rechtbank te Arnhem, sector kanton, in conventie de tussen partijen bestaande huurovereenkomst ontbonden met ingang van 18 maart 2002 met veroordeling van [eiser] c.s. tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis en met hoofdelijke veroordeling van [eiser] c.s. om aan Vesteda te betalen een bedrag van € 2.365,34 met de wettelijke rente over de in dit bedrag opgenomen huurtermijnen vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening en verminderd met eventuele door [eiser] c.s. na 20 november 2001 gedane betalingen, alsmede een bedrag van € 456,32 voor iedere maand die na 18 maart 2002 op het moment van feitelijke ontruiming zal zijn ingegaan. Het meer of anders in conventie en het in reconventie gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
Tegen het in conventie en in reconventie tussen partijen gewezen eindvonnis van de kantonrechter hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 1 juli 2003 heeft het hof het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd doch uitsluitend voor zover het de daarin uitgesproken veroordeling van [eiser] c.s. betreft om een bedrag van € 234,86 aan Vesteda te betalen wegens buitengerechtelijke kosten en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van Vesteda tot betaling door [eiser] c.s. aan haar van een bedrag van € 234,86 wegens buitengerechtelijke kosten afgewezen. Het hof heeft dat vonnis voor het overige bekrachtigd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.